Maartje Smits is een damhert
• Maartje Smits is een dichter.
• Maartje Smits is een beeldend kunstenaar.
• Maartje Smits beeldt de taal uit.
• Maartje Smits schrijft beeldende kunst.
schrijver en dichter
Maartje Smits is een damhert
• Maartje Smits is een dichter.
• Maartje Smits is een beeldend kunstenaar.
• Maartje Smits beeldt de taal uit.
• Maartje Smits schrijft beeldende kunst.
Geheugen in scherven
In zijn bundel Hoger dan de dakgoot (1993) schrijft Wim Brands: ‘Ik maak/ mezelf nooit van kant zo lang dit geloof/ kan blijven duren: praten tegen een olifant.’ Op 4 april 2016 is de dichter het contact kwijtgeraakt met de ‘honderden kilo’s hemels geluk’ en maakt een einde aan zijn leven. Nu zijn de Verzamelde gedichten verschenen, klassiek vormgegeven door Van Oorschot die eerder de poëzie van Erik Menkveld op dezelfde wijze uitgaf. Een boek met een leeslint, gebonden, zonder versieringen, dat goed past bij de dichter Brands die wars was van opsmuk en uit alle macht de kern probeerde te raken van wat hem een leven lang achtervolgde. Lees verder>>
Hoewel zich tendensen in omgekeerde richting aftekenen, zijn in de afgelopen decennia de meeste grenzen in Europa verdwenen. Hoe anders is dat op het Koreaanse schiereiland. Prikkeldraad, wachttorens, landmijnen, tanks: de grens tussen beide Korea’s is grimmig en hard, een bloedend litteken dat het land van oost tot west doorsnijdt. De scheiding vormt het grootste trauma van met name het zuiden, maar ook met trauma’s kun je geld verdienen: de grens is al jaren de belangrijkste toeristische attractie in de omgeving van Seoul.
Wij hadden ons aangemeld bij een van de reisbureaus en op een vrijdagochtend werden we bij ons hotel opgehaald. De chauffeur bracht ons niet meteen naar de grens, maar dropte ons in de lobby van een groot gebouw in de binnenstad. Even later verdween hij met onze paspoorten in een lift. Ergens op de zesde verdieping zaten militaire attachés die moesten bepalen of we in het grensgebied toegelaten konden worden. We voelden ons wat ongemakkelijk bij de situatie, vooral omdat we nogal lang moesten wachten tot de chauffeur met onze paspoorten terugkeerde. Maar de toestemming was verleend.
De lobby stroomde vol met andere toeristen. We werden verdeeld over vier bussen. Buiten Seoul passeerden we al snel de hekken met prikkeldraad en de wachttorens met hun stijf in de houding staande soldaten. Achter de afscheiding een brede strook niemandsland, de DMZ (Korean Demilitarized Zone). De gids vertelde dat de natuur daar zo mooi was, omdat er bijna geen mensen kwamen. Zeldzame vogels hadden er hun nesten, er bloeiden orchideesoorten die elders verdwenen waren en ook de dieren hadden het er reuze naar hun zin.
Om bij de Joint Security Area (JSA) te kunnen komen, de enige plek waar Noord- en Zuid-Koreaanse militairen tegenover elkaar staan en ook de plaats waar vroeger onderhandelingen plaatsvonden en familieleden elkaar konden ontmoeten, moesten we overstappen op bussen van de Verenigde Naties. Bij de JSA werden we opgesteld in een dubbele rij om ons uiterlijk te laten controleren door Zuid-Koreaanse militairen. Ons was van tevoren gezegd dat we er netjes uit moesten zien. Geen gaten in de kleren, geen T-shirts, geen ongekamde haren en ongepoetste schoenen. Dit omdat er van de Noord-Koreaanse kant foto’s van ons konden worden gemaakt, en een warrig westers kapsel zou weleens voor propagandadoeleinden kunnen worden gebruikt: kijk eens hoe ze er daar bijlopen, het is er pure armoede.
Toen we eenmaal waren goedgekeurd, mochten we naar Noord-Korea kijken. Voor ons stonden, strak in het gelid, Zuid-Koreaanse soldaten om de overkant in de gaten te houden en ons te beschermen. Wel was het zo, dat als de vijand onverhoeds begon te schieten en we door een kogel geraakt zouden worden, dat onze eigen schuld was. We hadden een verklaring getekend waarin we dat toegaven.
Voor een wit gebouw met hoge trappen, zo’n honderd meter van ons vandaan, stond één Noord-Koreaanse soldaat. Hij staarde naar ons, wij staarden naar hem. We mochten niet naar hem lachen of gebaren. Ook daar hadden we voor getekend. Even later verschenen links van hem nog twee soldaten met tussen hen in een burger. Ik dacht even dat die burger Kim Jong-Un was, want hij leek erg op de grote leider, maar later hoorde ik dat het om een toerist van de andere kant ging, waarschijnlijk een Chinees. Wij keken naar de Chinees en de Chinees keek naar ons. Ik onderdrukte de neiging om te zwaaien.
Na de lunch bezochten we een treinstation dat ooit was gebouwd voor het geval de twee landen weer verenigd zouden worden. Het lag er als nieuw bij en was helemaal leeg. Er zat helemaal niemand in de wachtruimte, er stonden geen mensen voor de loketten, we hoorden niet het geluid van aanstormende treinen. Als je goed keek, zag je echter dat het loket toch bemand was. Net als de informatiebalie. En op de vertrekborden stonden treinen naar Pyongyang aangekondigd. We waren getuige van een tableau vivant, daar neergezet om meteen tot leven te kunnen komen op de grote dag van de hereniging.
Vanaf een heuvel begluurden we tenslotte door een kijker nogmaals het land van Kim Jong-Un. Uit een Noord-Koreaans dal klonk marsmuziek en strijdgezang, afgewisseld door een mannenstem die, volgens onze gids, propagandateksten uitsprak waarin hij het paradijselijke Noorden bezong en op het perfide Zuiden schold. Een hoge vlaggenmast met de Noord-Koreaanse vlag stak ver boven de huisjes uit van een dorpje met splinternieuwe huizen. Volgens de gids waren het modelwoningen die moesten laten zien hoe geweldig de socialistische heilstaat was. In werkelijkheid woonde er niemand.
We gingen ook nog naar een gigantische souvenirshop, een verplicht onderdeel van de exursie. Je kon er militaire jasjes kopen, T-shirts met grappige karikaturen van soldaten, plastic geweren. Ook was er Noord-Koreaanse chocola te koop, want die scheen erg lekker te zijn.
Dit is de laatste column over onze reis door Azië en Australië. Op 27 maart zijn we in Nederland teruggekeerd.
Vrijdag 10 maart. Het hooggerechtshof zal vandaag beslissen over het lot van de Zuid-Koreaanse president Park. Wordt ze afgezet of niet? Iedereen in Seoul heeft het erover. Gisteren gaf zelfs de kassière van het museum dat we wilden bezoeken haar mening over de kwestie. Ze was voor de president, omdat die opkwam voor de rechten van vrouwen. ‘Ik wil nu met een vlag lopen,’ zei ze, terwijl ze ons de toegangsbiljetten overhandigde. ‘Ik kan niet wachten.’
Mevrouw Park is een tragische figuur. Haar vader was een dictator, die het land met harde hand bestuurde. Hij werd uiteindelijk neergestoken door zijn eigen lijfwacht. Bij een eerdere moordaanslag kwam haar moeder om het leven. Zelf kwam ze onder invloed van Choi Soon Sil, een soort Greet Hoffmans. Choi kreeg invloed aan het hof van de president door haar vader, een sekteleider die beweerde via sjamanistische séances contact te kunnen maken met de dode moeder van Park.
Vandaag worden er veel demonstraties verwacht, van zowel voor- als tegenstanders van de president. Wij willen daar niet in terecht komen en besluiten onze dag door te brengen ver weg van de actualiteit, in de luwte van de geschiedenis. We zijn van plan om naar het Changdeokgung-paleis van de Joseonkoningen te gaan, een dynastie die Korea meer dan zevenhonderd jaar regeerde. Maar het is lang geleden en niemand maakt zich meer druk over deze ongetwijfeld tirannieke heersers.
We zijn echter pas een dag in Seoel, en kennen de plattegrond nog niet goed. We denken net buiten het centrum terecht te komen als we het metrostation verlaten, maar raken in een grote mensenmassa verzeild en stuiten op een cordon ME’ers gewapend met schilden en stokken. (Later lezen we, dat een uur later op deze plek een demonstrant is doodgebloed.). Haastig maken we rechtsomkeert, duiken de ondergrondse weer in en zoeken een andere uitgang. We lopen door verlaten straten die met politiebussen hermetisch afgesloten zijn van de avenues waarop het allemaal gebeurt. We horen geschreeuw, een soort marsmuziek, strijdgezang.
Na een half uur weten we toch onze bestemming te bereiken. Er staan prachtige pagodes en paleizen in een park dat alleen maar harmonie uitstraalt. Het is of we door Japanse pentekeningen wandelen. De eerste bloesem breekt door. Er zijn heel weinig bezoekers, want de hoofdroute naar deze lusthof is door de politie afgesneden. Wel zwerven er een tiental jonge vrouwen tussen de gebouwen door, gekleed in de prachtige zijden jurken uit de Joseontijd. Je kunt de gewaden elders in de stad voor een dag huren. Met hun mobiele telefoons maken de meisjes ontelbare selfies, betoverd door hun eigen schoonheid, tegen het verstilde decor van het verleden.
Ik ben verrukt omdat ik me in het Korea van honderden jaren geleden waan. Maar de nog kale bomen van het park kunnen de geluiden van de straat niet wegfilteren. De rauwe kreten van het oproer verscheuren de stilte van vroeger. Van een gids horen we dat Park Geun-Hyi is afgezet en onmiddellijk het presidentiële paleis moet verlaten. De gids bekent dat ze daar blij om is.
Ronald is nog tamelijk jong, ik schat ergens tussen de dertig en veertig, en is opgegroeid in Utrecht. Nu woont hij al tien jaar in Denmark, West Australia, een ‘town’ met een paar honderd inwoners aan de door een wulpse God gevormde zuidkust. Vijf minuten van zijn huis ligt Greenspool, een baai uit een toeristenfolder. De zee is van een blauw dat de mantel van Maria tot een kleurloos vod maakt. Een paar zwemmers bewegen tergend traag in de richting van een idyllisch eilandje, langs rotsblokken die als indolente zeekoeien in het water drijven. De zeebodem is een Engelse tuin, en op het blinkend witte zand exposeren bijna blote meisjes hun flamingoroze lijven.
‘Ik ga nooit meer terug naar Nederland,’ zegt Ronald. ‘Er dreigen daar aanslagen, er zijn files, er is stress. Ik leef hier in een paradijs. Ik vind het prima om overal ver vandaan te zijn. Ik heb genoeg aan de zee, de meisjes en de rotsen. En als ik het vertier van de stad wil, rij ik zo naar Albany.’ (Albany is een ‘city’ van maar liefst 25000 inwoners.)
We hebben veel mensen ontmoet die Australië zien als een toevluchtsoord. Een comfortabel eiland der gelukzaligen. De ‘outback’ van moeder aarde, waar je nog vrij bent en de ruimte hebt. Ze wonen soms honderden kilometers van een stad van enige omvang, in ‘splendid isolation’. De rest van de wereld is een pestkolonie en zij leven veilig buiten de hekken.
Natuurlijk moet je de boze wereld wel op afstand blijven houden. Wie de douane passeert, dient zijn schoenzolen te tonen. Als er opgedroogde modder op zit, spuit een beambte er een agressief chemisch goedje op waarin het rubber onmiddellijk oplost. In de aarde van vreemde landen zitten microben die de inheemse planten ziek kunnen maken.
Onbegrijpelijk zijn deze maatregelen niet helemaal. Australië heeft een unieke flora en fauna. In de laatste eeuwen zijn er exotische dieren ingevoerd als de vos, die grote schade aanrichtten. Er is een programma opgezet om die vreemde beesten te vernietigen. Overal in de bush liggen stukken vergiftigd gedroogd vlees voor ze klaar. En exotische mensen? Vluchtelingen die op gammele bootjes het paradijs proberen te bereiken worden zonder pardon weer de zee opgestuurd of, als ze onverhoopt toch het land hebben bereikt, geïnterneerd op een gevangeniseiland dat ver van de kust ligt.
Een probleem dat onoplosbaar lijkt, is de aanwezigheid van aboriginals. Zij zijn net zo inheems als de kangoeroe, de wombat en de opossum, dus je kunt ze niet wegsturen. Wel vormen ze nog altijd de onderlaag van de maatschappij. Hun alcoholisme en vetzucht zijn het stille protest tegen eeuwenlange onderdrukking door exoten (!) uit Engeland, Nederland en de rest van Europa. Ronald waarschuwde ons voor hen. In het stadje Carnarvon, had hij in de Denmark Post gelezen, hebben aboriginals een ouder echtpaar overvallen en ernstig toegetakeld.
In dit land lijkt men alles in de hand te willen houden en het is daarom vergeven van de waarschuwingsbordjes. Danger! Cliff Risk, Coast Risk, Poison Risk, River Risk. Als je zwemt kun je verdrinken. Wie op een rots klautert, kan er afvallen. Over los grint kun je uitglijden. De stroming van een rivier kan je meevoeren. Maar kruipt niet in elke Hof van Eden een slang rond? Is leven niet altijd een risicovolle aangelegenheid en is dat niet juist de ‘fun’ ervan? Zou het niet kunnen dat Adam en Eva hun tuin der lusten zijn ontvlucht omdat ze het er nogal saai begonnen te vinden?
© 2025 Henry Sepers
Thema gemaakt door Anders Noren — Boven ↑