Hoewel zich tendensen in omgekeerde richting aftekenen, zijn in de afgelopen decennia de meeste grenzen in Europa verdwenen. Hoe anders is dat op het Koreaanse schiereiland. Prikkeldraad, wachttorens, landmijnen, tanks: de grens tussen beide Korea’s is grimmig en hard, een bloedend litteken dat het land van oost tot west doorsnijdt. De scheiding vormt het grootste trauma van met name het zuiden, maar ook met trauma’s kun je geld verdienen: de grens is al jaren de belangrijkste toeristische attractie in de omgeving van Seoul.
Wij hadden ons aangemeld bij een van de reisbureaus en op een vrijdagochtend werden we bij ons hotel opgehaald. De chauffeur bracht ons niet meteen naar de grens, maar dropte ons in de lobby van een groot gebouw in de binnenstad. Even later verdween hij met onze paspoorten in een lift. Ergens op de zesde verdieping zaten militaire attachés die moesten bepalen of we in het grensgebied toegelaten konden worden. We voelden ons wat ongemakkelijk bij de situatie, vooral omdat we nogal lang moesten wachten tot de chauffeur met onze paspoorten terugkeerde. Maar de toestemming was verleend.
De lobby stroomde vol met andere toeristen. We werden verdeeld over vier bussen. Buiten Seoul passeerden we al snel de hekken met prikkeldraad en de wachttorens met hun stijf in de houding staande soldaten. Achter de afscheiding een brede strook niemandsland, de DMZ (Korean Demilitarized Zone). De gids vertelde dat de natuur daar zo mooi was, omdat er bijna geen mensen kwamen. Zeldzame vogels hadden er hun nesten, er bloeiden orchideesoorten die elders verdwenen waren en ook de dieren hadden het er reuze naar hun zin.
Om bij de Joint Security Area (JSA) te kunnen komen, de enige plek waar Noord- en Zuid-Koreaanse militairen tegenover elkaar staan en ook de plaats waar vroeger onderhandelingen plaatsvonden en familieleden elkaar konden ontmoeten, moesten we overstappen op bussen van de Verenigde Naties. Bij de JSA werden we opgesteld in een dubbele rij om ons uiterlijk te laten controleren door Zuid-Koreaanse militairen. Ons was van tevoren gezegd dat we er netjes uit moesten zien. Geen gaten in de kleren, geen T-shirts, geen ongekamde haren en ongepoetste schoenen. Dit omdat er van de Noord-Koreaanse kant foto’s van ons konden worden gemaakt, en een warrig westers kapsel zou weleens voor propagandadoeleinden kunnen worden gebruikt: kijk eens hoe ze er daar bijlopen, het is er pure armoede.
Toen we eenmaal waren goedgekeurd, mochten we naar Noord-Korea kijken. Voor ons stonden, strak in het gelid, Zuid-Koreaanse soldaten om de overkant in de gaten te houden en ons te beschermen. Wel was het zo, dat als de vijand onverhoeds begon te schieten en we door een kogel geraakt zouden worden, dat onze eigen schuld was. We hadden een verklaring getekend waarin we dat toegaven.
Voor een wit gebouw met hoge trappen, zo’n honderd meter van ons vandaan, stond één Noord-Koreaanse soldaat. Hij staarde naar ons, wij staarden naar hem. We mochten niet naar hem lachen of gebaren. Ook daar hadden we voor getekend. Even later verschenen links van hem nog twee soldaten met tussen hen in een burger. Ik dacht even dat die burger Kim Jong-Un was, want hij leek erg op de grote leider, maar later hoorde ik dat het om een toerist van de andere kant ging, waarschijnlijk een Chinees. Wij keken naar de Chinees en de Chinees keek naar ons. Ik onderdrukte de neiging om te zwaaien.
Na de lunch bezochten we een treinstation dat ooit was gebouwd voor het geval de twee landen weer verenigd zouden worden. Het lag er als nieuw bij en was helemaal leeg. Er zat helemaal niemand in de wachtruimte, er stonden geen mensen voor de loketten, we hoorden niet het geluid van aanstormende treinen. Als je goed keek, zag je echter dat het loket toch bemand was. Net als de informatiebalie. En op de vertrekborden stonden treinen naar Pyongyang aangekondigd. We waren getuige van een tableau vivant, daar neergezet om meteen tot leven te kunnen komen op de grote dag van de hereniging.
Vanaf een heuvel begluurden we tenslotte door een kijker nogmaals het land van Kim Jong-Un. Uit een Noord-Koreaans dal klonk marsmuziek en strijdgezang, afgewisseld door een mannenstem die, volgens onze gids, propagandateksten uitsprak waarin hij het paradijselijke Noorden bezong en op het perfide Zuiden schold. Een hoge vlaggenmast met de Noord-Koreaanse vlag stak ver boven de huisjes uit van een dorpje met splinternieuwe huizen. Volgens de gids waren het modelwoningen die moesten laten zien hoe geweldig de socialistische heilstaat was. In werkelijkheid woonde er niemand.
We gingen ook nog naar een gigantische souvenirshop, een verplicht onderdeel van de exursie. Je kon er militaire jasjes kopen, T-shirts met grappige karikaturen van soldaten, plastic geweren. Ook was er Noord-Koreaanse chocola te koop, want die scheen erg lekker te zijn.
Dit is de laatste column over onze reis door Azië en Australië. Op 27 maart zijn we in Nederland teruggekeerd.
Geef een reactie