Vroeger, in de jaren tachtig en negentig, waren we echte budgetreizigers. We sliepen in hotels met wandluizen, reisden in een minibusje door Afrika, waar ik ingeklemd zat tussen voluptueuze zwarte dames, met borsten en billen zo alomtegenwoordig dat ze alle eenzaamheid uit me persten. We aten voedsel dat ons ziek maakte, verzopen bijna in het Voltameer omdat de boot overladen was, werden op een busstation ingesloten door een groep mannen die ons wilden beroven. 
Was ik bang? Meestal niet. Mijn reisangst geldt alleen voor de gevaren die in mijn fantasie bestaan. Als ik werkelijk in een hachelijke situatie verzeild raak, reageer ik nogal secondair. Als de krokodillen echt aan me waren gaan knagen in het Voltameer, had ik dat met een afstandelijke en enigszins geamuseerde blik ondergaan, want ik ben zo sloom dat ik minstens twee uur nodig heb voor ik door heb dat er echt iets te vrezen valt.
Op deze reis beschikken we over een auto met chauffeur en logeren vaak in hotels die hevig concurreren met het paradijs. Schitterende uitzichten vanaf onze veranda op vulkanen, bergoerwouden, rijstvelden en de oceaan. Badkamers met een inpandige tuin. Personeel dat zo vriendelijk en voorkomend is, dat het me haast nerveus maakt. Dat ik mogelijk afstam van oude kolonialen en wie weet nog een voorouder heb die met een VOC-schip naar Indië is gevaren, kan niemand hier iets schelen. Lombok is islamitisch, alle vrouwen dragen lange gewaden en een hoofddoek, maar ze gaan zo vrijmoedig met ons om en benaderen ons met zo’n open blik, dat Fleur Agema er alles van kan leren. 
Mijn blik schampt langs de glanzende buitenlaag van deze samenleving. Vanochtend wandelden we door een arm dorp met bamboe huizen en hutjes met golfplaten daken. Kleine winkeltjes, een moskee met een rieten dak en lemen muren, mannen en vrouwen in kleermakerszit. We leken Willem-Alexander en Maxima wel die door de winkelstraat van Meppel lopen. Iedereen zwaait naar ons, wil op de foto, we knikken en wuiven terug. Het ongemak zit in de minzaamheid die op de loer ligt, de oude koloniaal die elk moment door mijn glimlach heen kan breken, het besef dat ik straks weer terug ben bij het zwembad, de kamer met airco, het ontbijt van yoghurt, muesli en croissants. Vanaf onze ligstoelen kijken we naar de straatverkopers die langs het strand defileren en vanuit de verte houtsnijwerk en geweven kleedjes naar ons ophouden. Van het management van het hotel mogen ze ons niet dichter naderen.   
Drong ik vroeger, als budgetreiziger, dieper door tot het vreemde land dan nu? In ieder geval liep ik meer risico om me te bezeren aan de ruwe kanten. De westerse enclaves die sommige hotels hier zijn, fungeren als schuilplaatsen tegen de omringende armoede, maar houden je ook weg van de vitaliteit van de mensen erbuiten die leven op het scherpst van de snede.