Op Tzum zijn nieuwe poëzierecensies van mijn hand verschenen. Zie hier de besprekingen van nieuw werk van Astrid Lampe, Jan-Willem Anker, Mustafa Stitou en Paul Bogaert.
Auteur: henrysepers.nl (Pagina 18 van 24)
OVER BEPROEVINGEN VAN JAN-WILLEM ANKER
Op het omslag van Beproevingen van Jan-Willem Anker ontbreekt nadrukkelijk de genreaanduiding. In de verantwoording achterin heeft de auteur het over ‘teksten’. Neutraler kan eigenlijk niet. De vormgeving van het boekje is echter duidelijk die van een poëziebundel: dat zie je aan de bijna vierkante maatvoering, het colofon, de klassieke uitstraling van de cover. Als je het werk openslaat kom je ook veel wit tegen. Maar elke bladzijde bevat een tekstblokje van gemiddeld zo’n tien regels die als in proza doorlopen. Je zou denken dat het hier om prozagedichten gaat, maar zo worden de teksten dus niet genoemd. Zijn het misschien zeer korte verhalen? Lees verder>>
In de bloemlezing van Arie Boomsma Waarom ben je niet bij mij is een gedicht opgenomen uit Spreekt de troubadour. Beginregel: ‘Hoe je verdwijnt in me en je vermorst’.
OVER ONS VERLANGEN VAN PAUL BOGAERT
‘Erik Jan Harmens schrijft voor het laatst over zijn scheiding,’ kopte De Volkskrant pasgeleden boven een interview met de dichter over zijn bundel Open mond. Ik heb dit werk nog niet gelezen, maar over het onderwerp van de verzen bestaat blijkbaar geen misverstand: iedereen die in scheiding ligt, kan nu gauw naar de boekhandel. Misschien bieden de gedichten van Harmens troost of schenken ze nieuwe inzichten, zoals liefdesgedichten bij minnaars doen, kattengedichten bij kattenliefhebbers en gedichten over de dood bij rouwenden. Van de dichters die hun onderwerp zo luid en duidelijk aankondigen verwacht je als lezer een beschrijvende poëzie. Gedichten die zo goed mogelijk een bepaald onderwerp of het gevoel dat erbij hoort onder woorden proberen te brengen. De taal is hierbij een middel, geen doel op zich. De dichter lijkt van tevoren al te weten wat hem bezielt, hij hoeft het alleen nog maar te formuleren. Het object wordt als het ware door de taal omcirkeld, talloze lasso’s worden uitgeworpen om het te vangen. Je krijgt dan een poëzie die, bijna letterlijk, vaststelt, – niet één die stroomt, beweegt, weerbarstig is.
Of Harmens werkelijk zo schrijft als de krantenkop suggereert, valt nog te bezien. Paul Bogaert is in zijn nieuwe bundel Ons verlangen in elk geval niet zo’n beschrijvende dichter. Lees verder>>
OVER ROUW MET DIERTJES VAN ASTRID LAMPE
In zijn laatste essaybundel heeft Bernlef het over het domein van de poëzie als ‘de tweede ruimte’. Het is een gebied dat naast de werkelijkheid bestaat en waarin eigen wetten gelden. Het gedicht is een ding, een object dat niet is bedoeld om iets uit de wereld om ons heen op te roepen, maar dat een waarde heeft in zichzelf. Later wijst hij erop ‘dat die verzelfstandiging gedeeltelijk op een illusie berust’: woorden zullen altijd ‘naar de werkelijkheid, de eerste ruimte’ verwijzen. ‘Zonder de basis van die eerste ruimte zweeft de tweede los van de wereld in een kunstmatig heelal waar alleen academische sterrenwichelaars plezier aan beleven.’ Lees verder>>