De jonge Cambodjaanse kunstenaars Seyha Hour, Hak Bor, Chanpenh Nget en Chankrim Mil zijn in hun jeugd door hun ouders verhuurd aan koppelbazen die hen te werk stelden op plantages in Thailand. Feitelijk was het een vorm van slavernij. Ze waren toen rond de twaalf, dertien jaar oud. Na afloop werden ze, getraumatiseerd, door de Thaise overheid terug over de grens gezet. Daar zijn ze opgevangen door mensen van een NGO, die hen naar de stad Battambang brachten. Ze waren natuurlijk niet de enigen. Hun lot deelden ze met dat van tienduizenden andere kinderen.
De NGO’ers zochten naar manieren om hen te leren omgaan met hun trauma’s. Verkocht door hun ouders, alleen in een ander land, uitgebuit, afgebeuld. Een van die manieren was om ze te laten schilderen. Deze vier jongens bleken al gauw te beschikken over bijzondere talenten. We hebben met hun werk kennis gemaakt in de Romcheik5 Artspace in Battambang. De Fransman Alain Troulet heeft hen daar begeleid. Ze werken en exposeren nu in de galerie. Hun schilderijen zijn ook al te zien geweest in Phnom Penh, Parijs en New York. Ze zijn niet geïnteresseerd in roem, verschijnen het liefst niet op de openingen van hun exposities, trekken zich bij voorkeur terug in hun atelier om te werken. Ze kunnen zich dat permitteren omdat het geld voor hun verkochte schilderijen in een soort fonds is ondergebracht waaruit ze een maandsalaris uitgekeerd krijgen van zo’n 300 dollar per maand. Dat is genoeg om hun gezin van te onderhouden.
Een van de schilders, Chankrim Mil, miste bijna een opening omdat zijn ouders hem op zestienjarige leeftijd opnieuw hadden verkocht. Hij zou weer een jaar in Thailand moeten werken, wat het gezin 1500 dollar zou opleveren. Alain Troulet heeft toen drie van zijn schilderijen gekocht voor 500 dollar per stuk en met dat geld kon de koppelbaas op het laatste moment nog worden afgekocht. Je zou denken: waarom zou je je ouders gehoorzamen als ze zoiets verschrikkelijks van je vragen? Maar Chankrim wist dat ze geen keus hadden, dat het de enige manier was voor het gezin om te overleven.
We ontmoetten Troulet in de galerie. Toen we in de eerste zaal rondliepen, werden we hevig geraakt door de schilderijen die we zagen. Troulet merkte dat, kwam naar ons toe, en vertelde gedreven en enthousiast over ‘zijn’ kunstenaars en de achtergronden van hun werk. Wat ons meteen opviel was de volstrekte eigenzinnigheid van deze artiesten. Ze schilderden zonder last, waren zich niet bewust van enige traditie, leden niet onder de grootste kwalen van veel van de ‘mainstream’-kunst: het cerebrale, het overbewuste, conceptuele, bloedeloze. Dit was werk dat direct vanuit het lijf, via de arm en de kwast, op het doek was gezet en daardoor als muziek ons hart bereikte. Dat effect kwam niet voort uit hun levensverhaal: de schilderijen hadden ons al geraakt voordat ons dat verteld was. We mochten geen foto’s maken, dus ik kan niks laten zien. Misschien is dat maar goed ook, want veel schilderijen bevatten te veel bijzondere details om tot hun recht te komen in een klein plaatje.
Ik kan wel proberen iets over het werk te vertellen. Bij voorbeeld over dat van Seyha Hour. Zijn stijl lijkt in eerste oogopslag naïef: eenvoudige figuren, weinig perspectief. Af en toe moest ik aan Henri le douanier Rousseau denken. Tot je naar de details gaat kijken. Lijven die naar onderen toe steeds minder bevleesd zijn tot van de onderbenen en voeten alleen de botjes over zijn. Mensen die een infuus met zich meedragen. Een scène van een ogenschijnlijk gewone Cambodjaanse markt waarin, als je goed kijkt, je de meest gruwelijke dingen ziet gebeuren. Wij, als overbewuste kunstliefhebbers, zagen sterke overeenkomsten met het werk van Jeroen Bosch. Troulet bleek dat ook te hebben gezien, en nam Hour mee naar het Prado in Madrid om hem de Tuin der Lusten te tonen. ‘Maar waarom,’ zei Hour, ‘heeft deze man mijn werk nagemaakt?’
Een ongelukkige jeugd is niet alleen een goudmijn voor een schrijver, ook voor een schilder, hoe cynisch dat in dit geval ook mag klinken. Hour laat dat onder andere zien door een zeer treurige figuur neer te zetten, met een veel te groot, neerhangend hoofd, waaraan touwen bungelen met als gewichten grote diamanten. Het is mooi om kunst te kunnen maken, maar sommigen hebben er wel een hoge prijs voor moeten betalen. Wat mij betreft verdienen Hour, Bor, Nget en Mil een grote tentoonstelling in het Stedelijk. Laat de conservatoren eens gaan kijken in Battambang, ze zullen versteld staan.
Fijn weer wat te lezen. En dat moet indrukwekkend en emotioneel geweest zijn. Tenminste, dat is wat ik uit je verhaal proef. Kijk alweer uit naar de volgende.