Een beetje kan ik het nieuws nog wel volgen in China. De NOS en alle kranten stuiten op de Chinese digitale muur, alleen nu.nl weet er doorheen te breken. Daar las ik twee wonderlijke berichten. Het eerste: Bhutan wil een nieuwe stad bouwen, gebaseerd op de principes van mindfulness. Het moet buitenlandse, met name westerse, gasten trekken. Thailand probeert het op een andere manier: de overheid wil het toerisme bevorderen door extra feestdagen te verzinnen. 
Ik wandelde in Suzhou en Tongli, steden die zo’n honderd kilometer van Sjanghai liggen, door Chinese tuinen die de sfeer van de oude dynastieën moeten oproepen, met mistmachines die nevels over de vijvers laten trekken, kunstmatige rotsen en bonsaiboompjes. Je loopt door een driedimensionale Chinese pentekening. Tientallen meisjes laten zich er fotograferen, gekleed in traditionele kostuums die je kan huren bij een van de vele winkeltjes rond de parken. Zodra de betovering is weggeëbd, zitten ze verveeld in een hoekje Tiktokfilmpjes te kijken. 
Het begint een thema van deze reis te worden: de wereld wordt zich overbewust van zichzelf. De toerist eist een deel op van de tradities van het land dat hij bezoekt en de mensen die er wonen bieden hem dat hapklaar aan. Uiteindelijk gaan ze zelf in de gestripte versie van hun geschiedenis geloven. Fictie neemt de plaats in van de doorleefde werkelijkheid. Bezoekers en autochtonen vinden elkaar in een gezamenlijk narratief.
Of is dit maar schijn? Laat ik me als bezoeker voor de gek houden en houdt men een andere werkelijkheid voor mij verborgen? Is er een stille kracht in de landen die ik bezoek, ontgaat mij van alles omdat ik er het zintuig voor mis, zoals er geluiden bestaan die zo hoog of laag zijn dat ik ze niet kan horen?
Als je net in China bent, dat wil zeggen: in het kleine stukje China dat Sjanghai heet, krijg je de indruk dat het leven er niet zoveel verschilt van dat in bij voorbeeld Amsterdam. Winkelstraten, mensen die in de metro op hun mobieltje staren, wandelaars langs de rivier, hippe wijken in oude industriële buurten. De mensen hier proberen, zoals overal elders, gewoon een zo aangenaam mogelijk te leven te leiden, zonder te veel gedoe.
Pas langzaam doemen de verschillen op, als de contouren van voorwerpen in een donkere kamer als je pupillen nog aan het duister moeten wennen. Wat in Sjanghai opvalt is de zoetheid van de kleuren. ’s Avonds lijkt de skyline van snoepgoed. Snoepgoed dat in de grote winkelstraat, de Nanjingroad, letterlijk overal is te vinden. De kleuren zijn hardroze, geel, zoetekoeksdozeke blauw. Als ze geluiden waren, had ik scherpe kreten gehoord. Zijn de kleuren onttrokken aan de gebouwen, de torenhoge grijze flats waarin veel van de 26 miljoen inwoners zijn opgestapeld, het dystopische  decor waar je langsrijdt als je met de highspeedtrein de stad verlaat? 
De vriendelijkheid van de mensen is overweldigend. Ze lopen rustig honderden meters met je mee om je de weg te wijzen. Stappen uit de metro om jou op de goede lijn te zetten. Willen voortdurend met je op de foto, omdat je voor hen ook een bezienswaardigheid bent, met je blauwe ogen en rare manier van eten. Daar tegenover staat de controlerende overheid. Overal hangen camera’s, als we met de trein gaan moeten we drie of vier keer ons paspoort laten zien, wie waarheen reist wordt door de talloze beveiligers en beambten voor altijd in computers vastgelegd. Het is voor je veiligheid, is het verhaal. Sjanghai is de veiligste en schoonste stad van de wereld. Zelfs de taxichauffeurs zijn er eerlijk. Maar mij, als westerling, benauwde het dat al mijn gangen werden nagegaan. Dat ik zelfs mijn identiteit moest aantonen toen ik het Sjanghaimuseum in wilde. 
 In het museum voor moderne kunst hoefde dat niet. Daar was een tentoonstelling van Marina Ambramovic. Ja, dat kan in Sjanghai. Maar ook het bezoek daaraan was bijna een cultuurshock. Terwijl in de grote expositie afgelopen jaar in het Stedelijk, vooral grenzen werden overschreden, de kunstenares met een scheermesje haar armen opensneed, je met ingehouden buik langs blote mensen kon schuiven – er werd geschreeuwd, gehuild, gescholden – toonde Ambramovic in Sjanghai een andere kant van zichzelf. De zalen van het museum waren omgetoverd in dromerige, verstilde ruimtes. Een meisje pakt je bij de hand en leidt je naar een bad vol houtsnippers. Ze beduidt je erin te gaan liggen en je ogen te sluiten. En als je dat doet, strooit ze handenvol snippers over je lichaam, zodat je huid begint te tintelen.   Zoete kleuren, trieste grijsheid, verstilde ruimtes, ongelooflijk vriendelijke mensen, controlerende beambten die zinloze eisen stellen. Veiligheid waarvoor je vrijheid moet opofferen. China is intrigerend. Het is een verhaal waarvan ik nog weinig begrijp.