Soms wordt een plek een gedicht. Ik wandel langs de Amstel. Zondagochtend. Er is weinig verkeer. De zon schijnt. Trimmers rennen in zich zelf verzonken langs de woonboten. De film van de stad wordt voor hun ogen afgespeeld onder de zelfgekozen muziek uit hun iPod. Het beeld is zo sereen dat het pijn doet aan de ogen.
Ik sta stil bij een bouwplaats. Vanochtend las ik in Het Parool dat hier nog geen 48 uur geleden een betonplaat op een bouwvakker (50) is gevallen. Hij was op slag dood. Ik kijk door het hek om te zien welke sporen deze gebeurtenis heeft achtergelaten. In eerste instantie zie ik niets. Ik lees de plek, maar begrijp hem niet. Er staat een hijskraan. Er is het skelet van een gebouw: een vierkant van grijze betonnen wanden. Dat is alles. Had deze plaats er anders uitgezien als het ongeluk niet was gebeurd? Ik zie geen bloemen, ik zie geen bloed.
Weer ben ik verbijsterd over het effect van de tijd. Het sterven van deze mens ging in een oogwenk. De rompslomp eromheen kostte misschien een paar uur: politie, ambulance, de verbijsterde collega’s die maar wat rond drentelden. Toen iedereen weg was, herstelde de plek zich meteen. Op deze zondagochtend lijkt het of er niks is gebeurd. Morgen kan er verder gebouwd worden.
Maar dan lees ik opnieuw. En opnieuw. Pas bij de derde of vierde lezing zie ik het: de bouwplaats is onnatuurlijk leeg. Voor het vierkant van grijs beton ligt een smetteloos schone vlakte van zand en grind. Ik zie geen verpakkingsmateriaal, geen brokje puin, geen spijker, geen achtergelaten gereedschap. Dit is het wit tussen de regels, waarin men alles heeft willen laten verdwijnen en dat daardoor het meest veelzeggend is. De gebeurtenis is zo grondig uitgegumd, dat zij weer zichtbaar wordt.
Er is onder dichters en poëziecritici altijd veel discussie over de plaats van de anekdote in de poëzie. De anekdote mag niet, of juist wel. Ook heeft men het graag over gelaagdheid, ontregeling, verstaanbaarheid. Op deze plek aan de Amstel komt alles samen. Er was de anekdote. Maar het verhaal is meteen weer geschrapt. Daardoor lijkt deze plek niets meer te zeggen, te zijn terug gekeerd in het banale. Tot iemand de moeite neemt om haar goed te lezen. Dan blijkt de bouwplaats welsprekend en gelaagd, ontregelend en toch verstaanbaar.
Maar wat als ik vanochtend Het Parool niet had gelezen, hoe was ik dan aan deze plek voorbijgegaan? En de familie van de bouwvakker, wat koopt die voor de dichtkunst?
Tag: Amsterdam
Ik wandel graag door mijn buurt en kom dan veel bekende gezichten tegen. Ik ben geneigd tot een groet, maar weet me gelukkig meestal te beheersen. Juist op tijd besef ik dat ik de gezichten ken van televisie of uit de krant. Blijkbaar is mijn buurt de juiste habitat voor bekende Nederlanders. Je zult maar met zo’n fameuze kop over straat moeten.
Bijna elke week kom ik de oude politicus tegen. Hij schuifelt langs de Amstel in een blauwe overjas. Zijn gezicht zit op slot. Ooit kraakte hij harde noten over de multiculturele samenleving. Nu vraag ik me af: is hij zo eenzaam als hij eruit ziet? De gebogen houding. De angst voor oogcontact. Hij lijkt zich er sterk van bewust dat alles voorbij is. De kranige taal. De lof en de hoon. Ik zou hem vriendelijk willen toeknikken, hem willen uitnodigen voor een kop koffie. Maar hij is te bekend. Ooit verkeerde hij met de groten der aarde. Nu begint zijn gezicht steeds meer te lijken op dat van een doodvermoeide hond.
De schrijfster van feministische romans heeft een vriend. Ze zit vaak samen met hem op de stoep voor zijn galerie en heft het glas op weer een opening. Jaren geleden heb ik haar eens met veel misbaar van het boekenbal zien vertrekken. Het was in de tijd dat ze leed aan een vermoeidheidssyndroom dat haar lijf en gezicht uitwrong. Haar gedrag deed me toen denken aan dat van negentiende-eeuwse dames uit hogere kringen. Ze gaf haar ziekte graag een theatrale vorm. Maar nu lijkt het allemaal voorbij te zijn. Ze geniet van de avondzon. Ik wil beleefd mijn hoed voor haar afnemen, maar ik draag geen hoed.
De tattookoning blokkeert de stoep voor het café. Het is maar goed dat hij zo breed is en zo gezet. Des te meer plaats is er voor zijn in de huid geëtste iconen. Zijn lichaam is een museum. Of is het een staalkaart, een wandelend portfolio? Als ik om hem heen loop, is het of ik een beschilderde rots passeer. Painted Rock. Als hij een indiaan was geweest, had hij Painted Rock geheten.
De acteur uit het satirische tv-programma is zich het meest bewust van zijn roem. Elke ochtend brengt hij een laag grimmigheid aan op zijn gezicht, als betreft het de grime voor een voorstelling. Hij meet zich het uiterlijk aan van een rauwe Amsterdamse volksjongen. Zijn hond is buitenmaats. Die moet hem beschermen tegen mensen die iets naar hem roepen. Of die hem met een olijke kop goedesmorgens toewensen. Ik weet zeker dat hij mij herkent als iemand uit de buurt. Daarom heb ik weleens geprobeerd hem te groeten. Maar al bij de aanzet tot een blik van herkenning draaide hij bruusk zijn hoofd weg. Hij had duidelijk geen zin in zijn roem en wist niet dat ik hem alleen maar als buurman gedag wilde zeggen.
Op mijn wandeling door de buurt kom ik vaak bekende Nederlanders tegen. Als ik hen passeer, doe ik net of ze toevallige voorbijgangers zijn. Ik heb met ze te doen, want ze trekken zo de aandacht.