Soms heb ik mijn twijfels over de goede smaak van Moeder Natuur. Vooral de onderwaterwereld is nogal kitscherig ingericht. Koralen in de meest onwaarschijnlijke kleuren, rare vissen uit Disneyfilms, bling bling van parels en zeesterren. Maar ook aan land gaat het soms mis. Een paar palmen, oké. Maar een heel eiland vol. En dan ook nog hagelwitte stranden. Bezaaid met zonnende meisjeslijven. Tussen de kokosnoten. Terwijl gebruinde autochtone jongens razendsnel een boom inklimmen…
Het zal duidelijk zijn. Ik heb moeite met de tropen. Veel te barok. Er zit geen structuur in al dat groen. De natuur heeft last van horror vacui. Als je op een kano een rivier afzakt, zit er al in de derde boom een slang, zwemt er na driehonderd meter de eerste krokodil en is het aantal apen dat langs de takken slingert niet te tellen. En dan heb ik het nog niet over padden in hippe kleuren, vogels met een uitdossing uit de feestwinkel en inboorlingen in lendendoekjes. Ik heb het allemaal gezien, het was prachtig, maar het raakte me niet diep.
Sinds een week ben ik in West-Australië. Perth mag dan de hippe variant zijn van Almere, de natuur hier imponeert. Zoutmeren, woestijn, eindeloze vlaktes met louter weerbarstige begroeiing, de eeuwige ademhaling van de Indische oceaan. Dit is natuur die niet wil behagen. Zij is niet koket en nuffig, maar stoer en eigenzinnig. In de negentiende eeuw werd vaak geschreven over het Sublieme. Het is het gevoel van nietigheid dat je ervaart als je bij voorbeeld in je eentje midden in de woestijn staat. Je weet: ik beteken niets voor dit landschap. Het zal me vernietigen zonder het zelfs maar te merken. Maar tegelijkertijd, en dat hoort ook bij het Sublieme, ben ik het die dit allemaal kan waarnemen. Het landschap strekt zich uit in mijn hoofd. Zonder mij bestaat het niet.
Het tropisch landschap is een boek waarin alles wordt uitgelegd. De woestijn laat ruimte aan de verbeelding.
Geef een reactie