schrijver en dichter

Categorie: Columns (Pagina 1 van 4)

In eigen beheer

Bijna vijfentwintig jaar geleden ben ik gedebuteerd met mijn roman Het feest van de mollen. Mijn uitgever, De Arbeiderspers, had alles uit de kast gehaald om het boek te presenteren. Er kwam een heuse persmap en ik werd samen met twee andere debutanten (Rudy Dek en Paul Marijnissen) aan de wereld voorgesteld tijdens een ‘debutantenlunch’ in het Amsterdamse hotel Pulitzer. Er was een toespraak van Theodor Holman, de jonge reporter Matthijs van Nieuwkerk schreef er een stukje over in Het Parool, en ook Ischa Meijer stak zijn neus nog even om de deur.
Het boek kreeg redelijk wat aandacht, maar, helaas, de grote doorbraak bleef uit.
In de jaren daarna volgden nog vier romans (de laatste was De zondaars in 2005) en drie dichtbundels. De meest recente dichtbundel (Je zadelt een vlinder van 2015) kwam uit bij de nieuwe uitgeverij van oud-AP directeur Lex Jansen, alle andere titels verschenen bij De Arbeiderspers.
Toen was het plotseling afgelopen. AP wilde of kon mijn nieuwe boeken niet meer uitgeven. Nadat ik een vroege versie van De aanwezigheid van Lara naar mijn redacteur had gestuurd, kreeg ik een enthousiaste reactie terug. Even later volgde de teleurstelling: het boek was goed, echt waar, maar de afdeling Verkoop zag er geen heil in. Mijn werk was in de voorgaande jaren onvoldoende verkocht en men durfde een nieuwe publicatie niet aan. Boekhandels zouden het werk niet bestellen. Ook Je zadelt een vlinder kon niet meer bij AP verschijnen, ondanks de nominatie van mijn tweede bundel (Spreekt de troubadour, 2012) voor de J. C. Bloem-poëzieprijs.
Ik kan AP niets kwalijk nemen. Mijn redacteuren Peter Nijssen en Michel van de Waard geloofden in mijn werk en hebben er alles aan gedaan om het aan de man te brengen. De uitgeverij is slechts één schakel in een keten die heeft geleid tot de boekencultuur waarin voor mijn soort literatuur nauwelijks plaats meer is. Dat Lex Jansen, nadat hij bij AP was vertrokken, Je zadelt een vlinder alsnog heeft uitgegeven, heb ik vooral gewaardeerd.
Nu kun je besluiten om iemand niet meer uit te geven, maar je kunt hem niet verbieden te schrijven. Ik was dan ook vastbesloten om door te blijven werken, met dezelfde passie als altijd. Het manuscript van  ‘Lara’ heb ik naar een bekende literaire agent gestuurd. Hij schreef terug dat hij mijn boek niet eens ging lezen: het had ongetwijfeld kwaliteit, maar ik had al een aantal titels op mijn naam staan en eigenlijk ging hij alleen nog in zee met debutanten en Bekende Nederlanders. Uitgevers waren in schrijvers zoals ik volgens hem niet geïnteresseerd. Dat bleek te kloppen: een paar andere pogingen om Lara onder te brengen, liepen op niets uit.
Nu heb ik het boek dus zelf uitgebracht. In eigen beheer, met behulp van uitgeefplatform Brave New Books. En het heeft wel wat: alles zelf doen. Nou ja, alles… Twee goede vrienden (Willem Broens en Leo Sijtsma) hebben het werk van kritisch commentaar voorzien en ik ben hen daar dankbaar voor. Wel heb ik zelf de eindredactie gedaan en het omslag ontworpen. Ik ben trots op het boek en geloof er heilig in. En eerlijk gezegd: ik vind het voorlopig wel goed zo. Ik kan me voortaan helemaal richten op waar het me werkelijk om gaat: het schrijven van mooie verhalen en gedichten. En of ik nu tien, of honderd, of tienduizend exemplaren verkoop: het maakt niet uit, Lara zal aanwezig zijn.
Ik ga ondergronds. Off Broadway. Trek me terug in de kleinst mogelijke niche. De markt mag bepalen hoeveel lezers ik krijg, de markt bepaalt niet hoeveel ik schrijf. Er zullen van mij zeker nog meer romans en dichtbundels verschijnen. Via welk platform of welke uitgeverij dan ook en geschreven zoals ik dat wil, zonder dat ik me bezig hoef te houden met big data of het Bekende-Nederlanderschap.

Presentatie Een lastige klas

De def Kaft (7)aangepast

Op 20 juni om 20.00 wordt in de aula van het Vossius Gymnasium te Amsterdam de verhalenbundel Een lastige klas gepresenteerd. De verhalen zijn geschreven door de leerlingen van klas 3c van het Vossius tijdens de lessen Nederlands van Henry Sepers, die de bundel ook heeft samengesteld. Lees hieronder vast het Woord Vooraf bij de bundel.

 

Woord vooraf

Een onbekende klas doet zich in het begin aan de leraar voor als één groot organisme. In het geval van klas 3c: een vrolijk, maar nogal chaotisch wezen met 52 ogen, armen en benen. De klas had al gauw de reputatie ‘lastig’ te zijn. De talloze ledematen bewogen te ongestructureerd, de meeste ogen waren gericht op het gewriemel van het eigen grote klassenlijf (en dus niet op het bord), en er ontsnapte nog weleens een brutale opmerking uit een van de monden. Nee, de eerste tijd was 3c niet altijd makkelijk. Maar het hoort erbij. Docenten en ouders zijn nu eenmaal de krabplankjes waaraan kinderen hun nageltjes scherpen en als volwassene heb je je daarbij neer te leggen.

De hydra was gelukkig geen lang leven beschoren: al gauw wrikten zich uit het grote lichaam van de klas individuen los. Zoals Max, die vaak als een Romein aanlag aan zijn tafeltje (maar later wel zijn vrienden hielp met hun schoolwerk). Eline, die mij versloeg met sjoelen én tafeltennis. Anne, die het gevecht met zichzelf aandurfde. Lili, die het krijgen van een compliment (voor haar mooie verhaal) maar lastig vond. De stoere Yaela, de stille Jesse, de… Ik kan ze helaas niet allemaal noemen, maar dat is ook niet nodig, want ze stellen zichzelf al aan ons voor in de verhalen die ze hebben geschreven voor dit boek.

Wat was de opzet? De leerlingen kregen de opdracht om drie verhalen te schrijven die met zichzelf te maken hadden. Ze mochten verzonnen zijn of ‘echt gebeurd’. Als ze maar gingen over de wereld van een ongeveer vijftienjarige puber in het jaar 2016.  Het beste verhaal zou in het boek komen. Ter voorbereiding van het project kwam de uitgever van Athenaeum-Polak & Van Gennep op school om over zijn vak vertellen en de redactie mocht op bezoek bij Querido. Andere groepjes hielden zich bezig met productie, vormgeving of publiciteit.

Dit boek is dus helemaal door de leerlingen zelf gemaakt, en daarom ben ik ook zo trots op ze. Ze hebben lef getoond, door iets van zichzelf prijs te geven. Ze laten hun onzekerheid zien, maar ook hun kracht. Maken duidelijk dat ze hun ouders feilloos door hebben, maar ook onvoorwaardelijk van hen houden. Kunnen goed observeren, en oordelen opvallend genuanceerd over conflicten waarin de volwassenen zich juist schrap zetten.

Sommige van de verhalen zijn puur fictie, andere autobiografisch. Ze gaan over grote broer of kleine zus, de ziekte van moeder, de dood van opa, honkbal, vader die M&M’s mee naar boven neemt in de hoop op contact met zijn zoon. Ik vind het heel bijzonder hoe de leerlingen van 3c ons een blik in hun hoofd hebben gegund. Deze klas is geen veelkoppig monster, maar bestaat uit 26 heel verschillende leerlingen, met allemaal hun eigen achtergrond en verhaal.

En wat het ‘lastige’ van de klas betreft: alleen als je grenzen durft te verkennen en eigenzinnig bent, kun je een boek als dit schrijven. Want laten we eerlijk zijn: de meeste ouders en docenten vinden dat ‘moeilijke’ stiekem leuk. Het bewijst dat deze jonge mensen volop in het leven staan en zich ontwikkelen. Voor mij was het een voorrecht om dat van zo dichtbij te mogen meemaken.

 

Henry Sepers

mentor en docent Nederlands

Blagenenquête

Het is elk jaar weer feest als de uitslagen van de leerlingenenquêtes binnenkomen. We mogen kiezen: het resultaat wordt in een gesloten enveloppe in je postvakje gelegd, of je gaat het persoonlijk ophalen bij je direct leidinggevende. Ik kies voor het eerste: mijn DL heeft haar kamer op de zolderverdieping en ik vind het wat voorbarig om direct al naar haar niveau op te klimmen.

Toch wat nerveus loop ik naar mijn postvakje. Vreemd genoeg vind ik geen discrete blanco enveloppe, maar een doorzichtige plastic map. Nou ja, denk ik, het gaat hier per slot van rekening niet om porno, en transparantie in het onderwijs is een groot goed. Snel fiets ik met mijn buit naar huis, waar mijn vrouw al in de deuropening op me staat te wachten. Ik zwaai naar haar met de map, en even later zitten we samen aan de keukentafel. Mijn recensies laat ik altijd eerst door haar lezen. Ze leest aandachtig en het duurt een tijdje voordat ze de papieren neerlegt. ‘Je hebt in ieder geval op deze school nog voldoende groeimogelijkheden,’ zegt ze tenslotte.

Ik neem de blaadjes van haar over. Wat blijkt? Aan de enquête is een wedstrijdelement verbonden. En in de ranking ben ik als 20e geëindigd. Terwijl er maar 28 docenten hebben meegedaan. Ik presteer beneden de middelmaat. Ik ben een zwakke broeder. ‘Maar voor mij blijf je nummer 1 hoor,’ zegt mijn vrouw. Maar ik laat mij niet troosten en lees driftig verder. Ze hebben een eerste klas bevraagd en de kinderen zijn hard in hun oordeel. Zo vindt 41% dat ik te weinig ideeën van wetenschappers in mijn lessen verwerk. Daar hebben ze beslist een punt.

Na een tijdje weet ik mij te vermannen en geef toe dat de bedenkers van dit onderzoek, de mensen van het bureau Kwaliteitsscholen (ja, die naam mag best eens genoemd worden!), goed werk hebben verricht. De werkelijkheid is ingewikkeld en diffuus. Het bestaan zit vol ambivalenties, onzekerheid is troef en een ongeluk zit in een klein hoekje,. Maar gelukkig is daar de b.v. Kwaliteitsscholen Nederland. Meten is weten. Kwaliteitsscholen (nog maar een keer) heeft mijn schoolleven inzichtelijk gemaakt. Grafieken en staafdiagrammen brengen mijn leraarschap in kaart. Ik zie zelfs dansende veelhoeken waarin ik ook figureer. Wel een beetje uit de maat, maar een kniesoor die daar op let.

Binnenkort heb ik een functioneringsgesprek en daar verheug ik mij. ‘Wat doet dit met je, Henry?’ zal de DL vragen, want van empathie lusten moderne managers wel pap. Ik zal haar dan fier in de ogen kijken en antwoorden, geheel in het jargon: ‘Ik sta hier beslist positief in. Daarom stel ik voor om in de lerarenkamer een erepodium te bouwen voor de beste drie. En tegen een rijtje schandpalen voor degenen die onderaan bungelen heb ik geen bezwaar. Dat zal ons leren. Lang leve de transparantie! Zelf ga ik eraan werken om over twee jaar 16e te worden en over vier jaar 12e. Wellicht dat ik voor mijn pensioen toch nog in de top tien beland!’

Dobbel Velleken

Column uitgesproken op een bijeenkomst op 31 januari 2013 in Spui 25 ter gelegenheid van de afsluiting van de Fenixreeks van uitgeverij Athenaeum, Polak en Van Gennep. Zie hier voor een aankondiging . 

Toen ik zelf op de middelbare school zat, las ik in Lodewick, mijn literatuurboek, een bekend gedicht van P.C. Boutens. Ik was zo’n levensmoeë puber en vond het mooi en diepzinnig. Als beginnende leraar droeg ik het later voor in een klas vol jongens en meisjes, die in ieder geval hormonaal begaafd bleken. ‘Goede dood wiens zuiver pijpen…’ begon ik enthousiast. Hilariteit. Het hielp niet toen ik uitlegde dat pijpen hier gewoon ‘op de fluit spelen’ betekent. Ook met een verhandeling over het Engelse woord voor doedelzak (piper) wist ik mij er niet uit te redden.

Ja, de valstrikken van de taal. Zelfs van namen verschuiven de betekenissen. P.C. Hooft is een straat geworden, Vondel een park, Ferdinand Bol is al jaren opgebroken vanwege de Zuidlijn. Tijdens een quiz over de Renaissance kreeg ik te horen dat de Mona Lisa is geschilderd door Leonardo di Caprio. Half goed! zei ik.

Zelfs bij collega’s gaat het soms ernstig mis. Op het prikbord van de docentenkamer hing een paar jaar geleden een geboortekaartje. De trotse ouders kondigden, met dank aan Giphart, de komst aan van hun dochter Phileine. Nomen est omen. Ergens op een basisschool in Nederland loopt nu een heel gemene peuter rond.

Niet alleen griezelverhalen uit de negentiende eeuw of Arthurverhalen uit de Middeleeuwen vragen om een hertaling. Zodra je een bepaalde leeftijd hebt, merk je dat lang niet alles wat je zegt nog zomaar door de jeugd begrepen wordt. Ik heb weleens overwogen om mijzelf in de klas te laten boventitelen, als bij de opera. ‘Gaan jullie maar wat voor jezelf doen’ wordt dan ‘effe lekker chillen’. En ‘Hou eens even je gemak, ongedurig knaapje’ : ‘Relax man, relax!’

De taal is een kameleon. Ze neemt de kleur aan van de wereld en de tijd waarin ze wordt gebruikt. Als we willen dat stemmen van vroeger nog gehoord worden, dan zullen we die stemmen verstaanbaar moeten maken voor de mensen van nu. Als dat gebeurt, dan zien jonge mensen wat hen bindt met ridders die op zoek zijn naar hun ideaal, met Reinaert en zijn straatterreur, ja zelfs met de dichter Vondel als hij net als Thomése, Van der Heijden of Enquist spreekt over zijn verdriet om de dood van zijn kind.

Maar laten we niet alles nieuw willen maken. Het liefst heb ik tweetalige uitgaven, want er zijn zoveel mooie oude woorden. Als ik met mijn klas Mariken van Nimwegen lees, en ik kom bij de scène waarin de tante, de Moeye, de radeloze Mariken de toegang tot haar huis weigert en haar nichtje uitscheldt voor ‘verhide teve’ en ‘dobbel velleken’, dan begrijpt elke zestienjarige wat daarmee bedoeld wordt.

Straatpoëzie

Om op het hofje te komen waar ik woon, moet je eerst onder een huis door. Het poortje is door de gemeente opgeknapt en heeft witte en grijze muren. Soms schuilen er fietsers onder voor de regen, en als het niet regent heten de schuilers hangjongeren en laten zij een geur van hasj na. Als ik vanuit mijn raam naar ze kijk, lijkt het of ik een wajang schaduwspel zie, zo abstract zijn hun bewegingen, zo onpersoonlijk hun silhouetten, zo onbegrijpelijk hun symbolentaal.
Witte muren: ze zijn natuurlijk onuitstaanbaar leeg, roepen horror vacui op en moeten gevuld. De graffiti die van tijd tot tijd onder het poortje verschijnt zal de musea niet halen: namen, geslachtsdelen (meestal met een scrotum dat er bij hangt als een bolcactus), onbestemd gekras. Na een tijdje belt een oplettende buurtbewoner de gemeente en verdwijnen de fresco’s onder een nieuwe laag latex. Er is angst voor de leegte, maar er is nog meer angst voor anonymi die haar opvullen. Ook bij mij: hun verfsporen zijn als geurvlaggen. Zij dringen mijn territorium binnen met antwoorden die de mijne niet zijn.
Maar nu is er iets op de muur onder het poortje verschenen dat van mij mag blijven. Het is een klein Engelstalig zinnetje. Eigenlijk is het een dichtregel. Poëzie. Zomaar, van de ene op de andere dag stond het daar. Excuse me while I kiss the sky. Het lijkt met een soort stempel te zijn aangebracht. Wat betekent dit zinnetje? Van wie komt het? Waarom staat het hier?
Het mooie is: op deze vragen weet ik geen antwoord. Met dit regeltje probeert de dichter geen territorium van me af te pikken: hij geeft me juist ruimte. Zijn woorden suggereren iets, maar laten niets los. Ik vermoed een wereld maar kan die niet betreden. Hoe zal ik dit zinnetje vertalen? Neem mij niets kwalijk terwijl ik de lucht kus? Volgens het woordenboek kan while ook zo lang betekenen. Neem mij niets kwalijk zo lang ik de lucht kus? Of vertaal ik dat excuse me niet goed? Moet het zijn: als ik de lucht kus, moet ik mij verontschuldigen. Oftewel: dan kan ik niet met iets anders bezig zijn, dan ga ik daar zo in op, dat niemand mij met beuzelarijen lastig moet vallen.
Ik zie iemand voor me die zijn hoofd achterover gooit en zijn lippen tuit. Hij kust de lucht. Daar heeft hij zomaar zin in en de mensen die hij in de weg staat, moeten hem dat niet kwalijk nemen. Wel vreemd overigens dat dit zinnetje onder een poortje staat. Er had ook kunnen staan: excuse me while I kiss the ceiling. Maar dat vind ik een stuk minder mooi.

P.S. Tja, en later blijkt Excuse me while I kiss the sky gewoon een regel uit Purple Haze  van Jimi Hendrix.

 

« Oudere berichten

© 2024 Henry Sepers

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑

error: Content is protected !!