Je moet altijd uitkijken met het doen van uitspraken over een volk, in dit geval dat van de Filipijnen. Je slaat al gauw aan het generaliseren en zeker als je ergens nog maar een paar weken bent, loop je de kans de plank behoorlijk mis te slaan. Toch kan ik het niet laten een paar observaties te noteren over de mensen onder wie ik mij nu bevind.

Ik begin met iets fysieks. De Filipino’s zijn klein. In Nederland ben ik bepaald geen reus, hier wel. In het busje waarin we gisteren werden vervoerd stond dat er op de achterbank maximaal drie vreemdelingen mochten plaatsnemen of vier Filipino’s. Dit vanwege de ‘verschillen in lichaamsbouw’. Door die tengerheid is het moeilijk om hier leeftijden te schatten. Een vrouw van dertig kan er in mijn ongeoefende ogen uitzien als een meisje van dertien. Daarbij komt dat men pas heel laat grijs wordt, zodat ik met mijn kleurloze haar voor het bejaardentarief een museum in mag.

En dan de volksaard. Uitspraken daarover zijn helemaal dubieus. Maar toch. De Filipino’s zijn vriendelijk. Nou wordt dat van zo ongeveer elk volk gezegd, maar bij hen zit het wel erg diep in het DNA. Ze glimlachen veel en groeten ons voortdurend (‘goodmorning mam, sir’), met het gevolg dat we een Maximaknikje hebben ingestudeerd om die golf van voorkomendheid het hoofd te kunnen bieden. In restaurants is het personeel trouwens zo talrijk, dat je het gevoel hebt een erewacht te moeten inspecteren voordat je aan tafel kunt.

Soms leidt de overdreven dienstverlening ook tot trieste taferelen. In een van onze hotels was de bar de hele dag open, zonder dat er, behalve aanmaaklimonade, ook maar iets verkrijgbaar was. Het meisje achter de toog had als enige taak de schaarse klant mee te delen dat ze hem, ‘sorry sir, sorry mam’, niet aan een biertje of glas wijn kon helpen.

Ja, het serviceniveau ligt hoog. Zelfs een plastic zakje met alleen je trui erin word je bij aankomst uit handen genomen. De speciaal daarvoor aangestelde bediende draagt het graag op een dienblad naar je kamer. En als de ober een kopje koffie serveert, vraagt hij of je er suiker in wilt, om na een bevestigend antwoord je bakje troost gracieus voor je  te zoeten en om te roeren.

Toch wantrouwt men ons vreemdelingen wel een beetje. In veel hotels laten ze je een ‘deposit’ betalen voor het geval je een laken, schemerlamp, closetrolhouder of handdoek steelt. Als er in je kamer bij het uitchecken iets ontbreekt, krijg je een boete, de prijslijst word je al bij binnenkomst gepresenteerd. Gasten zijn natuurlijk ook rare wezens, en je kunt bepaald gedrag maar beter direct de kop in drukken. Zo zag ik bij de ingang van een ontbijtzaal deze tekst hangen: ‘Wilt u hier s.v.p niet in nachthemd of ondergoed verschijnen.’

Een eigenschap van de Filipino is ook, dat hij je niet graag tegenspreekt. Als je bij voorbeeld vraagt of het echt nodig is zo vroeg naar het vliegveld te vertrekken (vaak worden we er vier uur van tevoren gedropt) is het antwoord nooit ja of nee, maar: ‘Oh, dus u wilt liever een uur later vertrekken.’ Men is doodsbang je de waarheid te zeggen, zelfs als die niet verder reikt dan de onvoorspelbaarheid van het verkeer. Informatieve gesprekken verlopen hierdoor nogal stroperig.

Tenslotte dit: als ongemanierde Hollander ervaar ik de vriendelijkheid, bescheidenheid en voorkomendheid van de Filipino’s als een verademing. Wel vraag ik me af hoe dit uiterst beschaafde volk een president kan kiezen die grossiert in botte uitspraken.