Filipijnen, Ifugao
Vanaf de pas aangelegde weg dalen we via een smal pad af naar het dorp. Het is bijna een uur lopen. Nog maar een paar jaar geleden had je drie keer zoveel tijd nodig om vanaf de weg in Batad te komen. Onderweg kijken we uit over de beroemde rijstterrassen van Ifugao, opgenomen in de werelderfgoedlijst van de UNESCO. Er is net geoogst, op de meeste terrassen staat alleen maar water. ‘De trappen naar de hemel’ worden ze genoemd. Wie naar God wil, moet kunnen koorddansen over de touwdikke dijkjes tussen de velden.
Als we in het dorp zijn, is het nog meer dan driehonderd treden gaans naar ons logeeradres, Ramon’s homestay. We worden ondergebracht in een hut van bijna 100 jaar oud, gebouwd op palen en met een strooien puntdak. Het heet een ‘authentieke ervaring’ te zijn om daarin de nacht door te brengen. Het huisje is eenvoudig genoeg ingericht. Een matras. Een deken. Geen licht. Geen water. Dat was er vroeger ook niet. Via een wankele ladder bereiken we onze kamer.
’s Middags maken we een lange wandeling over de rijstterrassen. Ver beneden ons zijn mensen de velden aan het schoonmaken. We stellen vast dat we geen hoogtevrees hebben, want we lopen over smalle richels langs afgronden van zes, zeven meter. Het uitzicht is indrukwekkend, en moet ontworpen zijn door een soort Escher. De terrassen bestaan al tweeduizend jaar en zijn al die tijd op dezelfde manier bewerkt.
Als het donker is, komt Ramon bij ons zitten. Hij is de eigenaar van de homestay, zijn grootvader heeft onze hut gebouwd. Hij maakt een vuur. Zo ging het altijd ‘in the old days’, zegt hij, de volwassenen verzamelen zich in de avonduren rond de vlammen en vertellen elkaar verhalen. Andere gasten sluiten zich bij ons aan. Ramon is een wat bedeesde man en op een prettige manier formeel. We moeten ons eerst aan elkaar voorstellen. De rest van het gezelschap bestaat uit een Italiaan en vijf Filipino’s. Dan begint Ramon te vertellen. Het licht gaat uit, we zien alleen kooltjes gloeien. Af en toe springt er een klein katje op mijn schoot of overstemt het geblaf van de honden van het dorp de zachte, wat monotone stem van Ramon. Hij zegt dat hij de tradities van het dorp wil bewaren. Ik vraag hem of dat lukt, met de moderne tijd die door de aanleg van de weg steeds verder oprukt.
Ramon antwoordt met een verhaal. Vijf jaar geleden kwam er een Australiër naar het dorp. Hij had een geweldig plan. Er moest een kabelbaan komen die van berg tot berg zou gaan. De toeristen konden zo de rijstterrassen van bovenaf bekijken. Geweldig toch? Het dorp kreeg twintig procent van de opbrengst. Veel inwoners vonden het een goed idee. Rijk waren ze niet bepaald en het geld zou binnenstromen. Maar Ramon was ertegen. Als God zelf zouden de vreemdelingen letterlijk op de dorpelingen en hun rijstterrassen neerkijken, zonder zelfs hun grond te hoeven aanraken, en als de voorvaderen op weg wilden naar de hemel, raakten ze vast en zeker verstrikt in een wirwar van kabels. Batad zou veranderen in een pretpark. Ramon vergaderde met de oudsten van het dorp, bezocht ambtenaren, advocaten, bestuurders. Na veel juridische getouwtrek moest de Australiër het opgeven en met een map vol zinloze tekeningen droop hij af naar down under.
We brengen met een glas rijstwijn een dronk uit op de overwinning. Toch is er veel veranderd in het dorp. Er zijn nog maar drie sjamanen. Het grootste gedeelte van de bevolking is bekeerd tot het christendom. Zij vragen hun voorvaderen niet meer om raad, geloven niet langer dat ze minstens tien varkens moeten offeren als ze het ongeluk willen afwenden. Ook de gewoonte om een gestorvene tien dagen lang in een stoel onder het huis te hangen, bestaat niet meer. Ramon heeft als kind nog een buurman op zo’n schommelstoel van de dood heen en weer zien wiegen. Hij had het griezelig gevonden, maar ook fascinerend.
Vlak voordat we naar bed gaan, legt Ramon de huisregels uit. Het is verboden de deur van onze hut open te laten. Er kan van alles naar binnen vliegen of kruipen. Vogels, insecten, slangen, ratten, dronken dorpsjeugd. De geesten van de voorvaderen. We moeten de deur zelfs van binnenuit op slot doen met een haakje. ‘Ik zal vlak voor ik zelf naar bed ga, controleren of jullie naar me hebben geluisterd,’ zegt hij streng.
En inderdaad. Als we met het licht van ons mobieltje ons bed hebben bereikt, en we een half uur in het donker hebben liggen staren, terwijl we de vreemde geluiden proberen te identificeren, stommelt er iemand onze ladder op. Hij schijnt met een zaklantaarn op de deur, probeert of die open kan en verdwijnt weer.
Die nacht kan ik niet goed slapen. Rond drie uur verschijnen er Oosters uitziende gezichten boven mijn hoofd. Ik droom niet, want ik heb mijn ogen wijd open. De beelden zijn helder en bewegen. Het kan niet anders: dit zijn de voorvaderen. Misschien zijn ze Ramon te slim afgeweest en door een kier tussen de planken naar binnen geglipt. Een van hen heeft een grijs baardje en lacht vriendelijk naar me. De opa die de hut heeft gebouwd? Ik ben niet bang.