schrijver en dichter

Categorie: Reiscolumns Azië Australië (Pagina 3 van 3)

Firoj

Onze gids Firoj ziet er Westers uit. Spijkerbroek, zwart-wit geblokt overhemd, Nikes, hippe bril. Een man die gewend is om met vreemdelingen om te gaan. Hij is attent, tovert in de restaurants en bij de toiletten die we onderweg aandoen servetten en wc-papier te voorschijn want hij weet dat Europeanen de vieze gewoonte hebben om handen en kont te reinigen met papier in plaats van water, legt uit in welke tempel we wel of niet onze schoenen uit moeten doen, wanneer we wel of geen foto kunnen maken en hoeveel geld we de brahmaan moeten geven die in een grottempel zijn mantra’s zit te prevelen. (Dezelfde heilige staakt zijn gebed overigens klokslag twaalf om zich vol overgave op zijn lunch van rijst, vruchten en lekkernijen te storten, geofferd door zijn arme gelovigen.) Firoj is een echte gids: hij is in staat om de culturele kloof die er gaapt tussen ons en het overdonderende India een beetje kleiner te maken.

Toch blijkt al snel dat hij tot diep in zijn ziel verbonden is met zijn eigen cultuur. Dat hij zich zo goed kwijt van zijn taak als middelaar, komt vooral door zijn sensitiviteit. Firoj is een gelovige hindoe, doet bij de tempels mee aan de rituelen, is ervan overtuigd dat al die honderden, duizenden goden werkelijk bestaan en als hij vertelt dat een woedende Shiva het hoofd van Ganesh eraf sloeg waarna Shiva hem ‘genas’ door hem de kop van een olifant aan te meten, dan is dat voor hem niet zomaar een mooi verhaal maar een waar gebeurde geschiedenis. Als zijn vader sterft zal ook Firoj zijn hoofd kaal laten scheren, zich ritueel wassen in de rivier, offers brengen aan de goden en vanaf een houten bankje toekijken hoe zijn verwekker in rook opgaat en de poort van de hemel bereikt. Het leven van hem volgt, net als dat van zijn landgenoten, het ritme van godsdienstige handelingen die op elegante wijze angsten moeten bezweren en de onderlinge band verstevigen.

Firoj is opgegroeid in een dorp. Behalve zijn vrouw en kinderen moet hij de zuster van zijn vader onderhouden en nog wat familieleden. Zijn huwelijk was gearrangeerd. Zijn moeder bepaalde wie een goede vrouw voor hem zou zijn. Zonder schaamte vertelde hij dat hij zijn echtgenote tijdens de huwelijksnacht uit zenuwen nog maar eens om haar naam vroeg. Hij was 31 en nog maagd, net als zijn bruid. Ze hadden geen idee wat ze moesten doen toen ze voor het eerst het bed deelden, zaten elkaar een groot deel van de nacht op de rand van de echtelijke sponde maar wat aan te staren. Na enkele dagen bezocht het bruidspaar de zonnetempel van Konark en bestudeerde daar de talloze reliëfs met afbeeldingen uit de Kamasutra. De spoedcursus wierp zijn vruchten af en Firoj heeft intussen een zoon en een dochter.

Hij lichtte ook het kastenstelsel toe, dat ondanks een verbod dat al decennia geldt, op het platteland nog een grote rol speelt. Zelf is hij geboren in de kaste van de krijgers en hoort daardoor bij de middenklasse. Hij is boos, omdat die nauwelijks steun krijgt van de overheid, terwijl de kastelozen (onaanraakbaren) die wel ontvangen. Vlak voor ons vertrek nam hij ons apart. Hij zei dat, mochten wij hem een fooi willen geven, waarin we uiteraard helemaal vrij waren, het was beslist geen verplichting, hij hoopte dat die iets groter zou zijn dan die voor de chauffeur. Anders had hij ‘a big problem’. Als wij geen onderscheid zouden maken, dan ging iedereen denken dat hij zijn werk niet goed had gedaan, want de ‘guide’ is nu eenmaal hoger dan de ‘driver’. Toen wij zeiden dat hij zijn werk uitstekend had gedaan, en dat hij zeker iets extra’s zou krijgen maar dat wij niet gewend waren op deze manier te denken, verzuchtte hij: ‘But this is India.’ Ondanks al zijn inspanningen hadden wij nog steeds niets van zijn land begrepen.

Een sprong op de bühne

dsc_0639

Als je in Odisha (India) rondreist om de streek en de bevolking te leren kennen, behoor je vanzelf tot de kaste van de toeristen. In zekere zin vergelijkbaar met de laagste kaste: de ‘onaanraakbaren’. Je staat buiten de maatschappij, wordt hooguit getolereerd. Je bent de theaterbezoeker die midden in de voorstelling het podium opklimt, omdat hij de spelers en het decor weleens van dichtbij wil zien. Dat hij daarmee het toneelbeeld verstoort, neemt hij voor lief.

We zijn in een ‘tribal area’ beland, in een afgelegen deel van Odisha. Rondreizen mag hier alleen met een gids en een speciale vergunning. Hier wonen de Desia Khonds, de Bonda’s, de Saora’s. De stammen behoren tot de Adivasi, de oorspronkelijke inwoners van India. Vanochtend bezochten we de Bondamarkt. De lichamen van de vrouwen zijn met kettingen bedekt, eronder dragen ze niets. Het kralengordijn van tientallen, misschien wel honderden halssnoeren reikt tot net onder de schaamstreek. Om de nek dragen ze ook nog zware ijzeren ringen die hen tegen aanvallen van tijgers moeten beschermen. Bij andere stammen hebben de dames gigantische oorringen in, of dragen een versiering in het haar die eigenlijk een mes is: dat komt in het oerbos altijd van pas. De mensen hier zijn klein en tenger. Over de mannen valt niet veel te zeggen: die lopen er min of meer Westers bij, al hebben sommigen een pijl en boog bij zich. In een hoekje van de markt verhandelen en drinken ze zelfgestookte alcohol.

We zijn ook in de dorpen geweest. Die hebben offerplaatsen van het soort dat in Europa alleen op archeologische vindplaatsen voorkomt. Hier worden ze gewoon gebruikt. Nog niet zo heel lang geleden offerden de dorpelingen jaarlijks een kind, geroofd van een andere stam. Nu beperken ze zich tot geiten. Bij de ingang van de nederzetting staat een tempel, een stuk golfplaat op palen. Hier aanbidden ze de aarde. Onder een oude boom liggen grote stenen. Families gaan erop zitten om de voorouders om raad te vragen van wie de geesten in het gebladerte huizen.

Deze mensen zijn zo anders dan ik, dat ik niet weet hoe ik me tot ze moet verhouden. Ik loop rond en knik ze toe als een vriendelijke oom, of breng vlak voor mijn borst mijn handen samen in een traditionele groet die ik heb geleerd van de gids. Ik lach naar ze en soms lachen ze terug, maar andere keren vuren ze een grote klodder spuug op me af die vlak voor mijn voeten belandt. Dat hoef ik me niet persoonlijk aan te trekken, zegt de gids: het is hier gebruik. Toch pas ik hier niet. Mijn lijf is te groot, ik beweeg me te lomp. Zij hebben neusringen en pijl en boog, mijn attribuut is de camera. Op een bankje, een beetje buiten het gewoel, maak ik mijn stiekeme foto’s. Ben ik oprecht geïnteresseerd of bevredig ik alleen mijn nieuwsgierigheid? Wat kom ik van hen te weten? Ik ken hun taal niet en kan ze dus niets vragen. Ik koop af en toe een ketting, dat is wat ik ze heb te bieden. In andere delen van Odisha willen de Indiërs graag een selfie met mij, witte exoot, maken. Zo niet de Bonda’s en Soara’s. Zij en ik: we leven in parallelle werelden die elkaar behoedzaam passeren.

De poort naar de hemel

dsc_0420

 

In Nederland verschanst de dood zich achter de coulissen, in India loopt hij gewoon rond op straat en niemand kijkt van hem op. Het begon al in Calcutta: we arriveerden na middernacht bij ons hotel en vlak naast de poort lag een man, gewikkeld in witte vodden. ‘Die is waarschijnlijk overleden,’ zei onze taxichauffeur, terwijl hij de koffers uitlaadde. Wij knikten. Ja, dat kan je natuurlijk hebben, dat iemand is overleden.

We zijn nu een week verder en lopen rond in Puri, een van de heilige steden van India. Onze gids leidt ons naar de Swargadwar, de poort naar de hemel. In de folder van de Tourist Office is dit, na de tempel, de tweede bezienswaardigheid die wordt genoemd. Het blijkt een veldje waarop lichamen worden gecremeerd. Er is een wachtrij. Voor de ingang liggen de doden klaar onder een witte doek, op een draagbaar van bamboestokken. De doek is bestrooid met oranje bloemetjes. Eromheen staan familieleden. De lijken liggen op de grond, in een smalle winkelstraat. Er rijden brommers en riksja’s langs. Er scharrelt een koe rond in het straatvuil. Een groep schoolmeisjes komt lachend voorbij. Wij passeren de doden en hun familie aarzelend en lopen het veld op, onze gezichten in de begrafenisstand. Horen wij hier wel te zijn? ‘No problem,’ zegt de gids. ‘If you want you can make photo’s.’ De dood is hier niet iets intiems, maar loopt breed gebarend rond, zonder dat iemand van hem opkijkt.
Op het veld branden overal vuren. Voor elk vuur staat een bankje. Op de bankjes zitten mannen. Alsof ze zich hebben verzameld bij een kampvuur. We lopen over een grindpad en passeren een brandstapel die nog niet is aangestoken. Een groep wenende vrouwen passeert ons. Tussen de takken en stukken boomstam ligt hun moeder, met haar gezicht naar beneden. De oudste zoon druppelt vloeibare boter over haar hoofd, dat brandt beter. Dan wordt ze aangestoken. De vlammen schieten al gauw hoog op. Ze spelen met haar voeten, die net uit de houtstapel steken, ontfermen zich over haar hoofd. Volgens de gids duurt het minstens drie uur voordat ze helemaal is verbrand. Al die tijd zullen haar mannelijke verwanten bij haar blijven zitten, op het bankje. Ze staren in de vlammen, met weinig uitdrukking op hun gezicht. Af en toe staat de zoon op om het vuur op te poken. Een been dat te ver buiten de brandstapel is geraakt, wordt met behulp van een stok terug in de vlammen geschoven. Je moet goed opletten bij zo’n crematie.
We lopen door. De dode op de volgende stapel is al een eind verder op weg naar de hemel. Ik zie zijn verkoolde hoofd, zijn roetzwarte benen. Als hij straks bijna tot as is vergaan, zullen zijn familieleden een paar botjes verzamelen, ze inwrijven met kokosolie en in een vaas stoppen. Die gaat mee terug naar hun dorp, soms meerdere dagen reizen van Puri. Alleen wie in Puri wordt verbrand, gaat rechtstreeks naar de hemel. Het komt voor dat vader of moeder nog leeft aan het begin van de tocht, om na het sterven maar op tijd in de Swargadwar te kunnen zijn.

Jaagt de dood me angst aan? Vandaag in ieder geval niet. Wat ik zie, geeft me eerder een gevoel van rust. Zo onherroepelijk is het dus, denk ik.

De stoel naast mij

(Vlucht Amsterdam-Hong Kong, duur 11 uur)

Ik ben jaren kapitein geweest op een loodsboot, leuk joh, geweldig werk. Niet dat ik alles volgens de regeltjes deed, ik ben eens schuin voor een grote boot gaan hangen anders was die de wei in gevaren, can I have a whisky-cola (tegen stewardess), vaar nu meestal voor baggeraars, moet naar Taiwan voor vier weken. Kan leuk zijn, als de sfeer onder de maten een beetje goed is. Lekker lachen. Toen ik in Rusland werkte had ik een lol met die gasten. Gingen we naar zo’n striptent, vroeg zo’n meisje aan mijn maat: jij ook uitkleden. Lachen. Beweegt ie z’n pink, nee, zegt ie, zo’n kleintje. Nou, zei ik, want zo ben ik, ik ben niet preuts, of het in de sauna is of ergens anders, dan ga ik wel strippen. Die meiden hadden nog nooit zoiets gezien. Ik wil niet opscheppen, maar ze stonden er met wijd open ogen naar te staren. De volgende avond wilden ze ‘em nog een keer bekijken. Ze zouden er wel raad mee weten! I like other whisky-cola, ok? Kijk haar eens knikken. Leuk die Oosterse wijffies. Beter dan in Holland. De vrouw van m’n broer, verschrikkelijk, heeft thuis de broek aan. Mijn opa zat vroeger een enorme sigaar te roken, en oma maar zorgen. Wij hadden respect voor die man. Komen ze nou met appelsap langs? Gatver. Dat kreeg ik vroeger als ik ziek was. You don’t forget whisky-cola? With much whisky, haha. Kijk haar eens lachen. Ik ben wel mager, maar het zijn allemaal spieren. Met mijn maten trokken we aan van die veren waaraan ze gewichten hangen, grote kerels, 90 kilo haalden ze. Ik kwam tot 120. Eigenlijk wil ik altijd in beweging zijn. Ik fiets keihard. Toen ik 24 was ben ik zelfs een keer door de politie aangehouden. Stond er 70 kilometer op de teller. Vonden ze wel een beetje overdreven voor een rijwiel. Ze hadden nog nooit zoiets meegemaakt. Ik woon op een boot, ben altijd aan het klussen, laatst heb ik nog van die gouden strips aangebracht langs het trappetje naar het dek, met van die rode stof op de treden. Vrienden zeggen: het lijkt hier wel een bordeel. Maar ze moeten toegeven dat het prachtig is. Net de Trumptower. Tjonge, er zit me toch een scheut whisky in… Dronken zul je mij niet zien. Al gooi je er tien achter elkaar in. Ik kwam een keer met behoorlijk wat op van de historische dagen in Den Helder, zie ik de gordijnen voor de ramen van mijn boot wapperen. Ik denk, er wordt toch niet ingebroken? Maar ja, ik had toen echt wel veel op, weet je, dus dan heb je weleens hallesenasies. Dus ik loop gewoon door naar mijn tante, die heeft trouwens een megarottweiler, als die nou in mijn boot had gezeten, want er zat echt wel een inbreker in. Als ik die inbreker tegen het lijf was gelopen, had ik hier nu niet gezeten, dan zat ik in de gevangenis, want aan mij moeten ze niet komen, ik kom ook niet aan hun, dan pak ik een mes of geef een flinke dreun. Ik heb zelf trouwens ook eens een behoorlijke klap gehad. Dat was wel humor. Was ik aan het waterskiën, val ik van die planken en klapt er een om en gaat zo met de punt door mijn wang. Ik kwam bloedend aan de kant, zaten ze op het terras van het café net een biertje te drinken en bitterballen te eten en ik de hele zaak maar rood verven vantussen dat tweede paar lippen van me. Whisky double, Please! Kijk daar lacht ze weer naar me. Heb ik nou altijd. (Enz.)

Nieuwere berichten »

© 2024 Henry Sepers

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑

error: Content is protected !!