Ik hou van haastige wonderen. Mijn moeder van sneeuw en mijn vader van steenkoolgruis verwaaiden tot mij. Het is het grijs in mij dat balkt. Ik draag de mantel der verbazing. Ik ben de terminale patiënt die zo sereen is dat hij zich zelf bijna doet smelten. Mijn liefste zei: ‘Je kunt ook te veel opgaan in je naderende dood. Als je er toch bent, kun je er maar beter gewoon zijn. Het schmieren met de eeuwigheden die ons omringen leidt uiteindelijk tot niks. Wees niet de gast die alleen maar bezig is met het uitpakken en weer inpakken van de koffers.’