India is te veel, te kleurrijk, te heftig. Zelfs de snelweg is niet gewoon. In de middenberm scharrelen koeien rond, een kameel wandelt tegen de rijrichting in en trekt een bont beschilderde bruidskoets voort, pelgrims lopen in lange rijen over de pechstrook. Op de kruispunten en bij tolpoorten bedelen hijra’s, transvrouwen die in tempels samenwonen en over magische krachten beschikken. Je zit in de auto en wordt gebombardeerd met beelden. Dat er opeens een beschilderde olifant langsloopt: het kan allemaal gebeuren. Het verkeer is zo chaotisch, dat je er maar beter naar kan kijken als naar een ballet van tuktuks, scooters, beesten, auto’s en mensen. De choreografie zit zo geraffineerd in elkaar dat er relatief weinig ongelukken gebeuren. Het oversteken van een kruispunt: God neemt je bij de hand en alleen zo bereik je de overkant.
En dan de tempels. Ik heb een pelgrimsklim gemaakt van 3500 treden. Ik had me ook kunnen laten vervoeren in een draagstoel, schommelend tussen twee stokken. Toen we met de taxi aankwamen werd onze auto bestormd door dragers, de concurrentie is moordend. De eerste paar honderd treden bleven ze ons achtervolgen tot ze eindelijk doorhadden dat wij blijkbaar ook redenen hadden tot penitentie en wilden lopen. Een vrouw daalde de trappen achterwaarts af, geholpen door haar man. Probeerde ze zo een ziekte te bezweren, of een ander kwaad? Op de heuvel: meer dan achthonderd tempels, kleinere en grotere. De groepen gelovigen arriveren onder tromgeroffel en worden binnengehaald alsof ze de Nijmeegse vierdaagse hebben gelopen. Eigenlijk hebben ze een grotere prestatie geleverd, sommigen liepen honderden kilometers terwijl het verkeer langs hen voortraasde. De trappen gaan ze bij voorkeur zeven keer in twee dagen op en neer. Of 99 keer in anderhalve maand. De magie van het lijden. Misschien dat marathonlopers ook stiekem religieuze doelen najagen. 
In de tempels bidden en buigen de gelovigen voor beelden die iets popperigs hebben, in ieder geval in mijn seculiere westerse ogen. Als ze de heilige schrijn langsgaan bedekken ze hun mond met een doek, anders komt hun speeksel op de goden. Vrouwen zitten op de grond en maken swastika’s van rijstkorrels. Te midden van het tumult zit een man geconcentreerd te mediteren, misschien zit hij er wel al urenlang. Regelmatig gaat de gong, want die heeft een zuiverende klank. Mensen offeren fruit, bloempjes, coca cola, brood. Soms slechts een paar korreltjes rijst op een bananenblad. 
We worden voortdurend aangesproken. Waar we vandaan komen. Of ze met ons op de foto mogen. Soms vragen ze het niet eens en duwen een baby in mijn armen, gaan naast me staan en knippen.    Er dan zijn er ook nog leeuwen. We zijn op safari geweest. Bij het kantoor van de rangers was het een pan. Formulieren die moesten worden ingevuld, plastic flessen water die werden overgegoten want plastic mag het park niet in, auto’s die om elkaar heen draaien alsof ze aan het baltsen zijn. Maar eenmaal in het park was er eindelijk rust. Savanne, een leeuwin die naar een groepje hertjes sloop met de motoriek van Bobby, de kat van onze buren. Na een schrille kreet van een van de prooidieren droop het roofdier af. Wij, de leeuwin en de hertjes. Idyllischer kon het hier in India niet.