Onze gids Firoj ziet er Westers uit. Spijkerbroek, zwart-wit geblokt overhemd, Nikes, hippe bril. Een man die gewend is om met vreemdelingen om te gaan. Hij is attent, tovert in de restaurants en bij de toiletten die we onderweg aandoen servetten en wc-papier te voorschijn want hij weet dat Europeanen de vieze gewoonte hebben om handen en kont te reinigen met papier in plaats van water, legt uit in welke tempel we wel of niet onze schoenen uit moeten doen, wanneer we wel of geen foto kunnen maken en hoeveel geld we de brahmaan moeten geven die in een grottempel zijn mantra’s zit te prevelen. (Dezelfde heilige staakt zijn gebed overigens klokslag twaalf om zich vol overgave op zijn lunch van rijst, vruchten en lekkernijen te storten, geofferd door zijn arme gelovigen.) Firoj is een echte gids: hij is in staat om de culturele kloof die er gaapt tussen ons en het overdonderende India een beetje kleiner te maken.

Toch blijkt al snel dat hij tot diep in zijn ziel verbonden is met zijn eigen cultuur. Dat hij zich zo goed kwijt van zijn taak als middelaar, komt vooral door zijn sensitiviteit. Firoj is een gelovige hindoe, doet bij de tempels mee aan de rituelen, is ervan overtuigd dat al die honderden, duizenden goden werkelijk bestaan en als hij vertelt dat een woedende Shiva het hoofd van Ganesh eraf sloeg waarna Shiva hem ‘genas’ door hem de kop van een olifant aan te meten, dan is dat voor hem niet zomaar een mooi verhaal maar een waar gebeurde geschiedenis. Als zijn vader sterft zal ook Firoj zijn hoofd kaal laten scheren, zich ritueel wassen in de rivier, offers brengen aan de goden en vanaf een houten bankje toekijken hoe zijn verwekker in rook opgaat en de poort van de hemel bereikt. Het leven van hem volgt, net als dat van zijn landgenoten, het ritme van godsdienstige handelingen die op elegante wijze angsten moeten bezweren en de onderlinge band verstevigen.

Firoj is opgegroeid in een dorp. Behalve zijn vrouw en kinderen moet hij de zuster van zijn vader onderhouden en nog wat familieleden. Zijn huwelijk was gearrangeerd. Zijn moeder bepaalde wie een goede vrouw voor hem zou zijn. Zonder schaamte vertelde hij dat hij zijn echtgenote tijdens de huwelijksnacht uit zenuwen nog maar eens om haar naam vroeg. Hij was 31 en nog maagd, net als zijn bruid. Ze hadden geen idee wat ze moesten doen toen ze voor het eerst het bed deelden, zaten elkaar een groot deel van de nacht op de rand van de echtelijke sponde maar wat aan te staren. Na enkele dagen bezocht het bruidspaar de zonnetempel van Konark en bestudeerde daar de talloze reliëfs met afbeeldingen uit de Kamasutra. De spoedcursus wierp zijn vruchten af en Firoj heeft intussen een zoon en een dochter.

Hij lichtte ook het kastenstelsel toe, dat ondanks een verbod dat al decennia geldt, op het platteland nog een grote rol speelt. Zelf is hij geboren in de kaste van de krijgers en hoort daardoor bij de middenklasse. Hij is boos, omdat die nauwelijks steun krijgt van de overheid, terwijl de kastelozen (onaanraakbaren) die wel ontvangen. Vlak voor ons vertrek nam hij ons apart. Hij zei dat, mochten wij hem een fooi willen geven, waarin we uiteraard helemaal vrij waren, het was beslist geen verplichting, hij hoopte dat die iets groter zou zijn dan die voor de chauffeur. Anders had hij ‘a big problem’. Als wij geen onderscheid zouden maken, dan ging iedereen denken dat hij zijn werk niet goed had gedaan, want de ‘guide’ is nu eenmaal hoger dan de ‘driver’. Toen wij zeiden dat hij zijn werk uitstekend had gedaan, en dat hij zeker iets extra’s zou krijgen maar dat wij niet gewend waren op deze manier te denken, verzuchtte hij: ‘But this is India.’ Ondanks al zijn inspanningen hadden wij nog steeds niets van zijn land begrepen.