schrijver en dichter

Categorie: Reiscolumns 2024 Azië (Pagina 2 van 2)

Columns over mijn reis in 2024 naar de Sunda-eilanden (Indonesië), Shang Hai (China), Cambodja en India

Luxe

Vroeger, in de jaren tachtig en negentig, waren we echte budgetreizigers. We sliepen in hotels met wandluizen, reisden in een minibusje door Afrika, waar ik ingeklemd zat tussen voluptueuze zwarte dames, met borsten en billen zo alomtegenwoordig dat ze alle eenzaamheid uit me persten. We aten voedsel dat ons ziek maakte, verzopen bijna in het Voltameer omdat de boot overladen was, werden op een busstation ingesloten door een groep mannen die ons wilden beroven. 
Was ik bang? Meestal niet. Mijn reisangst geldt alleen voor de gevaren die in mijn fantasie bestaan. Als ik werkelijk in een hachelijke situatie verzeild raak, reageer ik nogal secondair. Als de krokodillen echt aan me waren gaan knagen in het Voltameer, had ik dat met een afstandelijke en enigszins geamuseerde blik ondergaan, want ik ben zo sloom dat ik minstens twee uur nodig heb voor ik door heb dat er echt iets te vrezen valt.
Op deze reis beschikken we over een auto met chauffeur en logeren vaak in hotels die hevig concurreren met het paradijs. Schitterende uitzichten vanaf onze veranda op vulkanen, bergoerwouden, rijstvelden en de oceaan. Badkamers met een inpandige tuin. Personeel dat zo vriendelijk en voorkomend is, dat het me haast nerveus maakt. Dat ik mogelijk afstam van oude kolonialen en wie weet nog een voorouder heb die met een VOC-schip naar Indië is gevaren, kan niemand hier iets schelen. Lombok is islamitisch, alle vrouwen dragen lange gewaden en een hoofddoek, maar ze gaan zo vrijmoedig met ons om en benaderen ons met zo’n open blik, dat Fleur Agema er alles van kan leren. 
Mijn blik schampt langs de glanzende buitenlaag van deze samenleving. Vanochtend wandelden we door een arm dorp met bamboe huizen en hutjes met golfplaten daken. Kleine winkeltjes, een moskee met een rieten dak en lemen muren, mannen en vrouwen in kleermakerszit. We leken Willem-Alexander en Maxima wel die door de winkelstraat van Meppel lopen. Iedereen zwaait naar ons, wil op de foto, we knikken en wuiven terug. Het ongemak zit in de minzaamheid die op de loer ligt, de oude koloniaal die elk moment door mijn glimlach heen kan breken, het besef dat ik straks weer terug ben bij het zwembad, de kamer met airco, het ontbijt van yoghurt, muesli en croissants. Vanaf onze ligstoelen kijken we naar de straatverkopers die langs het strand defileren en vanuit de verte houtsnijwerk en geweven kleedjes naar ons ophouden. Van het management van het hotel mogen ze ons niet dichter naderen.   
Drong ik vroeger, als budgetreiziger, dieper door tot het vreemde land dan nu? In ieder geval liep ik meer risico om me te bezeren aan de ruwe kanten. De westerse enclaves die sommige hotels hier zijn, fungeren als schuilplaatsen tegen de omringende armoede, maar houden je ook weg van de vitaliteit van de mensen erbuiten die leven op het scherpst van de snede.

BLIK

Als je op reis bent in een voor jou exotisch land, krijg je zoveel indrukken dat je ze moet sorteren om grip op ze te krijgen. Bij het landschap gaat dat nog het eenvoudigst. We zagen palmen, allerlei soorten fruitbomen (mango, papaya, dragonfruit), rijstvelden, vulkanen, vulkaanmeren, stranden. Het is vooral moeilijk om door de beelden die je al in je hoofd hebt heen te kijken. Mannen en vrouwen die met hun blote voeten in de blubber van de sawa’s nieuwe stekjes planten heb ik vaker gezien: op andere reizen, maar ook op NOVIB-kalenders, in tempo doeloe films, in boeken, op tv. Al sinds ik Multatuli las, lopen Saïdja en Adinda achter hun buffel aan door de terrasvormige rijstvelden (en is er een ‘chief’ of regent die hen uitbuit). 
In eerste instantie zoeken je ogen het herkenbare, het cliché. Pas als je hoofd tevreden vaststelt dat de wereld niet veel anders is dan je had gedacht, dringen zich nieuwe beelden op. De scooters die over de smalle dijkjes van de sawa’s rijden en de stilte openrijten, de oude vrouw met blote borsten die haren heeft die zo intens grijs zijn dat ze verzilverd lijken, het gestage ritme waarin mannen en vrouwen als wajangpoppen langs de horizon bewegen terwijl de vulkaan achter hen langzaam oplost in nevelen. 
En dan is er nog alles wat ik niet zie: dat wat het landschap verborgen wil houden. Vogels die verstopt zitten in het gebladerte, een aap die je begluurt vanuit een boom, een slang die wegschiet in het struikgewas. Er moet iets zijn dat dit door mensen gemaakte landschap voor mij bijeenhoudt. Zijn het de wandelaars door de sawa’s die de beelden aaneenrijgen en de velden en bergen met elkaar verbinden?

Soms voel ik me een reiziger, meestal een toerist. Als we in een kampong op Lombok komen en de man die een bamboehut aan het bouwen is, houdt zijn arm naast die van mij om te kunnen zien hoe wit ik ben, dan ben ik een reiziger. Maar als ik in mijn hotel kom, en de eigenaar wijst me op de oordoppen die op het nachtkastje liggen, omdat veel westerlingen knettergek worden van de luide gebedsoproepen van de muezzins, ben ik een toerist. In de ogen van de mensen hier ben ik dat eigenlijk altijd. Wit, groot, camera, rare taal. Ik neem naar dit land evenveel vreemdheid mee als ik hier zelf ontmoet.

Zendeling

Wie reist neemt zoveel geestelijke bagage mee, dat die tot een fikse bijbetaling zou leiden als die neergeslagen in materie in de koffers had mee gemoeten. Met alles wie je bent, je herinneringen, de beelden die je hebt verzameld, de boeken die je hebt gelezen, kijk je naar een nieuwe wereld en laat die van kleur verschieten. Zo herinnerde ik mij op Sumba en Flores de zendeling. Wat hij ons verteld had op zijn bezoek aan onze lagere schoolklas projecteerde zich op het landschap. Hij was op Borneo geweest en verhaalde over kannibalisme, angstaanjagend tromgeroffel en mannen met speren die hem vanachter het gebladerte beloerden. De zendeling trok door het oerwoud en kwam bij een beruchte stam van koppensnellers terecht. Die ontving hem hartelijk want de ‘inboorlingen’ hadden gezien dat er naast hem een lichtgevende man wandelde met vleugels als van een reuzenvogel.
Meteen wilde ik ook zendeling worden: je beleeft spannende avonturen, en loopt geen risico want er is een engel die over je waakt. Ik deed extra geld in de spaarpot van de zending en het Indische jongetje door wiens mond de kwartjes gleden knikte dankbaar.
In de loop der jaren kantelde het beeld. Je moest mensen niet bekeren want ze hadden hun eigen geloof. Met dat animistische geloof heb ik in de afgelopen weken kennis gemaakt. Oppervlakkig, maar toch. De rituelen in de kampongs en dessa’s blijken minder romantisch dan ik dacht. Nog steeds moet er flink geofferd worden, vooral bij begrafenissen. Karbouwen, varkens, kippen: een ware slachting. Voor een goede oogst is het nodig de voorouders gunstig te stemmen. Kun je je de offers niet veroorloven, dan is er geen begrafenis. Je houdt je geliefde thuis tot er genoeg geld is. Onze gids vertelde van een familie die al 24 jaar lang noodgedwongen haar overledenen in huis hield, gewikkeld in doeken en te ruste gelegd in de familieslaapkamer. 
Op Sumba vinden er elk jaar nog gevechten plaats tussen de jongens van de verschillende dessa’s, de pasola’s. Ze verwonden elkaar met houten speren, soms zo ernstig, dat er elk jaar twee van de honderd strijders sneuvelen. Verwondingen die bij je zijn aangebracht leiden tot een goede oogst, dat wel.
Een Sumbanees vertelde dat zijn volk in de negentiende eeuw zelf de Nederlanders van Timor hadden gehaald om een einde te maken aan de eeuwige strijd tussen de stammen. Ja, de Blanda’s hadden veel goed gedaan en vrede gesticht. 
De dorpen die we bezochten zijn overigens idyllisch genoeg. Prachtige hutten met meters hoge rieten puntdaken. Ze symboliseren de gemeenschap omdat alle individuele rietstengels in één punt samenkomen. De graven van de voorouders liggen voor de huisjes, erop staan hoge megalieten. De palen waarbij de runderen zijn geslacht, zijn rood van het bloed. Mannen en vrouwen zitten in kleermakerszit op de grond. Ze weven, zoeken kruidnagels uit, zijn bezig met houtsnijwerk en groeten ons vriendelijk. Kinderen roepen stralend ‘hallo mister’. Vandaag werden we ontvangen door een ‘chief’. Hij prevelde woorden in zijn eigen taal die ons bescherming moesten geven. Waartegen? Het noodlot, een slechte oogst, ziekte? Hoog op een heuvel staat een beeld van Maria, want de mensen zijn behalve animistisch ook katholiek.
Wat begrijp ik van hun leven? Heel weinig waarschijnlijk. Mijn ogen zijn te westers afgesteld. Ik vroeg onze gids wat belangrijker voor hem was: de traditie of zijn individuele vrijheid. De traditie, antwoordde hij. Het gaat om ‘samen’, je hoort bij je familie en je voorouders, het gaat niet om jou alleen. 
  Ik denk terug aan de zendeling en veroordeel natuurlijk zijn arrogantie om andere volkeren zijn geloof op te dringen, maar ik heb ook onthouden dat hij zei: de mensen in de dessa’s leven in angst en zitten muurvast in hun traditie, hun adat. Ze moeten kippen, varkens, karbouwen en honden offeren anders mislukt hun oogst, maar ze blijven arm omdat ze kippen, varkens, karbouwen en honden moeten offeren.

Reisangst

Reisangst

Ik ben op reis. Dat wil vandaag zeggen: ik zit op de veranda van een huisje van bamboe, met uitzicht op bananenbomen, een tropische rivier, heuvels en een hangmat. We zijn dinsdagavond aangekomen na een tocht van zo’n negentien uur. Ik ben al bijna een week op reis en ben niet meer bang.

Dat was ik wel. De laatste weken in Nederland schoten in mijn hoofd de gevaren op als paddenstoelen op een natte herfstgrond. Werkelijk alles wat me zou kunnen overkomen, maakte ik mee. Ik miste een vliegtuig, mijn paspoort bleek ongeldig en ik eindigde in niemandsland, we vlogen honderd kilometer uit de kust van Gaza en werden getroffen door een afzwaaiende raket. Dat laatste maakt meteen het bijna onbetamelijke van mijn angst duidelijk. Het is een angst waar ik geen recht op heb. Ze is niet heftig genoeg, knijpt me niet de strot dicht, en vooral: is niet reëel, want op mijn leven heeft niemand het gemunt.

Mijn overspannen verbeelding gaat gepaard met een gebrek aan voorstellingsvermogen, want ik verzin van alles, maar ben tegelijk niet in staat me in te denken dat ik binnen vierentwintig uur in een totaal andere omgeving zit. Namelijk die waarin ik nu zit. Met de hangmat. De tropische vogels. De gekko die langs een muur schiet. 

Sommigen leven met de blik naar binnen, anderen met de blik naar buiten. Ik hoor bij de eerste groep. Ik moet me geestelijk omdraaien om op reis te kunnen. Dat vereist een enorm gesjor aan het zelf, dat tegenspartelt, zijn wezen niet wil verlaten, bang is voor een wereld waar hij nog niet is.    Ik heb de innerlijke tournure intussen voltooid. Al een week reis ik over het eiland Sumba, in de Indische oceaan. Ik ben ergens anders aangekomen. De mensen zijn vriendelijk en behulpzaam. De karbouwen wentelen zich in de modder. De tropische hitte pakt me liefdevol in en wonderlijke vogels vliegen langs mijn uitkijkpunt op de veranda. Het wordt tijd om mijzelf met rust te laten en eens goed rond te kijken.

Nieuwere berichten »

© 2024 Henry Sepers

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑

error: Content is protected !!