Henry signeert Baaierd

foto: Gerrit Hemink

 

UIT BAAIERD:

 

Voor het eten hadden we contact met vader. Hij had ons zelf
gemaakt en daarom hielden we van hem. Omdat hij nooit iets
terug zei, zeiden wij hetzelfde. Zegen. Spijze. Oude wijze.

Ik moest mijn ogen sluiten om hem te bekijken. Hij had de gestalte
van een circusbeer. O mag ik u bevrijden van dressuur?
Mijn hart was vies geworden en ik vroeg hem met mijn traliehanden
om verschoning. Het tafelkleed van plastic was eenvoudig
schoon te maken. Maar ik had een bewerkelijk hart.

Het gesprek verveelde me en ik gluurde naar mijn broertje. Die stal
de flessenlikker en vrat stiekem vla.
Verbijsterend was de naaktheid van de christelijke meisjes.

 


 

 

De kennissen van mijn vader gaan dood.
In deze dagen van afloop geven zij hun zwarte jassen af,
zitten gevangen in een web, vergaderen via herfstdraden
en stellen zich het sterven voor, een laatste blik:
het is geweest.
Zij buigen licht ten afscheid, wandelen met een stok
naar het graf, tuimelen de hemel in en breken
uit in lamentabel gezang van psalmen. Geen idee
hoe het hier hoort. Zij twijfelen
bij zoveel zaligheid. Hun geluk zit klem.

 


 

 

Mijn moeder valt dood in de ligusterhaag. Jonge mezen ploffen
uit hun nest. Ik kniel neer, verzamel ze in een schoenendoos,
begraaf ze bij de vlinderstruik en wacht enkele dagen.
De kopjes werken weer als eerste,
de snavels graven zich een gang naar buiten.
Dan slaan de vleugels de laatste restjes aarde los,
dragen de vogels moeder naar de hemel.

 


 

 

Niet onmogelijk de dromer op het stepje rijdt de straat
uit naar een vreemde wijk met huizen als troost
schenkende bosschages vindt daar zijn liefste
moeder die hem weg laat smelten in haar heuvelige
buik

niet onmogelijk de man verlaat zijn drachtige
vrouw en gaat wonen in een bergwoestijn wentelt
zich in lava vouwt zich in rotsen verzoent
zich met steen balt zich krachtig samen tot hij
stolt

niet onmogelijk de dromer op het stepje rijdt de straat
uit naar de rotspartij en vindt de man verpakt
in steen zoekt in aderen zijn oer-
cel maar tussen miljarden mineralen vindt hij haar
niet

 


 

 

Baaierd

Als je de baaierd terugbrengt een mengelklomp
van zaden hun lompe plompe zwaarte
innerlijk strijdig in modder je roert
het droge door vocht het harde door
zacht heilige en zondaar man en
vrouw versmelt je tot amalgaam
vereencelligd in oersoep

als je de baaierd terugbrengt en de wateren
vergaderen niet langer maar verenigen
zich met uitspansel en jij roept
(nogal hysterisch)
er zij duisternis! duisternis!

dan pas valt er weer te scheppen

 


 

 

Pygmalion

Streel ik je vlezige steen maak wakker mijn verlangen
naar wat ik heb gehouwen jarenlang sprak ik
met je zocht je
borsten je buik je dijen de curve
van je lippen waar komt je lijf
vandaan uit mijn lendenen of mijn hoofd
warm wil ik je schoot dat het vloeien gaat
in je aderen van marmer raak ik je
venusheuvel dat het zacht en ingewikkeld
wordt achter je huid zo dun en teer zo
zonder fossielen in de spieren tot
de windingen in je hersenen mij laten
wonen in een kwetsbare geest van zenuwen en
bloed laat de eeuwigheid worden een moment

 


 

 

Gebed van Jason

Er is al dood in mijn vader zie zijn lijf
krimpt en zijn gedachten dwalen door de kamer
zoeken reeds de uitgang hou de deur dicht
met de kracht van Hercules want ik mis
hem al geef mijn jaren geef mijn jaren
schenk mij grijs en maak hem minder stram
ik groei in tijd hij mag verjongen hecht
zijn denken duw mijn kracht door
zijn strot want hij laat zich gaan
zo moe is hij al verdomme is hij schaamteloos
begonnen aan het sterven als aan een maaltijd
eet hij gezicht vol overgave laatste
uren ontbindt contracten voor het leven
breekt als brood zijn laatste wil maar zo
vergankelijk weiger ik hem