schrijver en dichter

Categorie: Over poëzie (Pagina 2 van 2)

Ik hou van haastige wonderen

Ik hou van haastige wonderen. Mijn moeder van sneeuw en mijn vader van steenkoolgruis verwaaiden tot mij. Het is het grijs in mij dat balkt. Ik draag de mantel der verbazing. Ik ben de terminale patiënt die zo sereen is dat hij zich zelf bijna doet smelten. Mijn liefste zei: ‘Je kunt ook te veel opgaan in je naderende dood. Als je er toch bent, kun je er maar beter gewoon zijn. Het schmieren met de eeuwigheden die ons omringen leidt uiteindelijk tot niks. Wees niet de gast die alleen maar bezig is met het uitpakken en weer inpakken van de koffers.’

De cocon en de dichter

De wereld van de dichters is een cocon. Alle dichters wonen in een cocon. Zij wonen samen met hun liefhebbers en lezers en fluisteren elkaar woorden toe die weerkaatsen tegen de wanden van de cocon. Het is stil in de kamer waar de metamorfoses plaatsvinden maar er is ook ongedurigheid. Bewonderend kijken de lezers toe hoe zich vleugels willen wurmen uit de woorden van de dichters. Maar de vleugels blijven zo vergaand opgevouwen dat ze huiden van rupsen lijken.

Zo zitten de dichters ongemakkelijk bij elkaar in hun cocon. Elke dichter heeft zijn eigen bewonderaars op schoot en draagt zijn werken voor met de welluidendheid van sneeuw die valt op bloembladeren. In de hoofden van de lezers malen de vertaalmachines, de interpretaties hechten zich aan grijze hersenstof en niets is wat het lijkt, alles is vermakelijk. Het is een spel waarin de wereld wordt ingesponnen in raadsels van zijde.

Buiten de cocon worden conferenties gehouden, doden begraven, liefdes bedreven, bommen gekneed. Buiten de cocon is de wereld ongezeglijk. Daar handelt men zwijgend zonder spiegels, is er de komende en gaande man, de komende en gaande vrouw. Is er het intacte raadsel, zo zuiver, zo aandoenlijk, zo onbenoemd.

Waar blijft de eerste vlinderende dichter?

De prozaïst en de dichter

Wie een roman schrijft, gaat naar kantoor. Hij maakt zijn lunchtrommeltje klaar, doet zijn mouwbeschermers om, start zijn computer op. Dan gaat hij verder waar hij was gebleven, tot de avond invalt en zijn vrouw hem opwacht met een maaltijd van suddervlees en stoofpeertjes.

Wie een gedicht schrijft, doet voorlopig niets. Hij raakt steeds meer verzonken in zich zelf, tot hij de taal volledig kwijt is en de winter invalt. Hij slaapt diep. Dan volgt het krieken van de lente. Hij ontwaakt, maakt een wandeling in de zon en ontmoet het eerste woord. Dat schrijft hij op. Achter dat woord staan andere te dringen, maar de grootste schreeuwers stuurt hij weg. Van de stille moet hij het hebben, de onopvallende. Want het gedicht dat hij wil schrijven, is een gedicht vol schroom.

Wie een roman schrijft, trekt steeds andere kleren aan. Zijn gezicht probeert de mimiek uit van zijn personages. Als zijn hoofdpersoon door de woestijn zwerft, heeft hij dorst. Hij is de betrokken kantoorklerk, de afstandelijke minnaar, de verstandige fabulant. Als er een gevaar dreigt (een leeuw, een aanstormende trein, een medeminnaar) wist hij zich het zweet van zijn voorhoofd, maar blijft zitten op zijn bureaustoel. Tot hij het gevaar heeft beschreven, van het begin tot het einde, van de opdoeming tot de bezwering.

Wie een gedicht schrijft, overspeelt eerst zijn hand. Hij kan niet zonder het ongebreidelde, de baaierd van het begin, de analphabetische naam. Er tuimelen beelden in zijn hoofd. Zijn taal wil zich niet voegen. De vensters kraken, de vloeren bewegen, het huis dreigt in te storten. Dan is er de vorm. De vorm is het maatpak van zijn chaos. Elegant wandelt de waanzin van de dichter door de straten.

Nieuwere berichten »

© 2024 Henry Sepers

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑

error: Content is protected !!